Het doorlopen van meerdere aardelevens is niet altijd een vooruitgang  

Het zou kunnen lijken alsof wat ik zojuist beschreven heb over het doorlopen van de mens door het leven tussen dood en nieuwe geboorte, altijd zou betekenen dat de opeenvolgende aardelevens altijd volkomener en volmaakter zouden zijn. Dat is echter in de praktijk niet het geval. […] 

Het blijkt dan dat we niet altijd in staat zijn na de dood te overzien welke krachten we ons moeten verwerven om begaan onrecht te kunnen goedmaken. En daar werken vele krachten mee, zodat het kan zijn dat we wat we uit egoïsme in het leven voor de dood begaan hebben, door een nog groter egoïsme denken te kunnen vereffenen, en wat we aan dwaasheid gedaan hebben door een nog grotere dwaasheid compenseren willen. Daardoor kan het gebeuren dat de volgende aardse incarnatie nog onvolmaakter verschijnt, als een nog zwaardere scholing dan de laatste was. Over het geheel genomen is echter de doorgang van de mens door de herhaalde levens op aarde toch een vooruitgang (Duits: Aufstieg).

Bron: Rudolf Steiner – GA 63 – Geisteswissenschaft als Lebensgut – Berlijn, 4 december 1913 (bladzijde 167-168)

Eerder geplaatst op 19 september 2015  (3 reacties)

De weldaad van het karma (1 van 2)

Met elke fout, met elke leugen, met elke illusie zetten we ons een hindernis voor de vooruitgang in de weg. We zouden steeds achteruit gaan in onze vooruitgang als we ons hindernissen in de weg zetten door dwaling en zonde, als we niet in staat zouden zijn, dwalingen en zonden te corrigeren, dat wil zeggen: we zouden in waarheid het mensendoel niet kunnen bereiken. Het zou onmogelijk zijn dat wat het mensendoel is, te bereiken als niet de tegengestelde krachten, de krachten van het karma, zouden werken. Bedenk eens, u begaat een of ander onrecht in een leven. Dit onrecht, dat u hebt begaan, betekent, als het zo in uw leven blijft staan, niet minder dan dat u de stap die u voorwaarts zou hebben gedaan, als u dat onrecht niet begaan zou hebben, verloren heeft. En met ieder onrecht zou u een stap verliezen.

 Wordt vervolgd

 Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn, 22 maart 1909 (bladzijde 246)

Eerder geplaatst op 1 januari 2015

Getransformeerde woede

Wie in het leven goed om zich heen kijkt zal zien dat de mens die niet in edele woede kan ontsteken over een onrecht of een dwaasheid, ook nooit tot ware mildheid en liefde kan komen. Wanneer u om u heen kijkt zult u zien dat de mens die het voor zijn vorming nog nodig heeft om in edele woede te ontsteken wanneer hij geconfronteerd wordt met onrecht of dwaasheid, ook bezig is een liefdevol hart te ontwikkelen, dat door liefde gedreven wordt het goede te doen. Woede die overwonnen, die gelouterd wordt, verandert in liefde en mildheid. Een liefdevolle hand zou in deze wereld een zeldzaam verschijnsel zijn, wanneer zij niet tevens in staat was zich nu en dan tot een vuist te ballen wanneer de mens in edele woede ontsteekt over een onrecht of dwaasheid. Dat zijn dingen die bij elkaar horen. Getransformeerde woede is liefde. Dat is wat de realiteit ons leert. Daardoor heeft de woede, die de perken niet te buiten gaat, de functie de mens tot de liefde te brengen; we zouden kunnen zeggen, dat de woede opvoedt tot liefde.

Bron: Rudolf Steiner – GA 58 – Metamorfosen van het zielenleven  – München, 5 december 1909 (bladzijde 69-70)

Vertaling: Margreet Meijer-Kouwe

Eerder geplaatst op 10 november 2012

Wat gebeurt als er een onrecht begaan is?

Wat gebeurt als er een onrecht begaan is? Dan wordt door onszelf iets in de bovenzinnelijke wereld geschapen. Het is alleen een materialistisch vooroordeel dat een onrecht voorbij kan gaan zonder dat daarbij in de spirituele wereld iets voortgebracht wordt. Het onrecht verwekt zeer bepaalde processen in de geestelijke wereld, werkingen die van ons uitstralen, onzichtbaar voor de uiterlijke zintuiglijke waarneming, maar aanwezig voor de bovenzinnelijke waarneming.

En zulke geestelijke processen die van iemand uitstralen, die een onrecht begaan heeft, zijn voedsel voor bepaalde wezens, die in de geestelijke wereld daadwerkelijk aanwezig zijn. Zulke wezens kunnen niet altijd de mens benaderen. Als hij niet zulke uitstralingen heeft, zoals ze van een verkeerde daad komen, dan kunnen ze hem niet benaderen.

Het gaat met hen net zoals met een kamer: Als de kamer goed schoon is, kunnen er geen vliegen in zitten. Die zijn er dan niet. Maar als de kamer allerlei vuil heeft, etensresten en dergelijke, dan zijn de vliegen er meteen bij. Op het moment dat de mens door zijn slechte daden bepaalde geestelijke uitstralingen uitzendt, dan zijn rondom hem wezens die zich daarmee voeden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 116 – Der Christus-Impuls und die Entwickelung des Ich-Bewußtseins – Berlijn, 2 mei 1910 (bladzijde 127)

Het doorlopen van meerdere aardelevens is niet altijd een vooruitgang

Het zou kunnen lijken alsof wat ik zojuist beschreven heb over het doorlopen van de mens door het leven tussen dood en nieuwe geboorte, altijd zou betekenen dat de opeenvolgende aardelevens altijd volkomener en volmaakter zouden zijn. Dat is echter in de praktijk niet het geval. […] Het blijkt dan dat we niet altijd in staat zijn na de dood te overzien welke krachten we ons moeten verwerven om begaan onrecht te kunnen goedmaken. En daar werken vele krachten mee, zodat het kan zijn dat we wat we uit egoïsme in het leven voor de dood begaan hebben, door een nog groter egoïsme denken te kunnen vereffenen, en wat we aan dwaasheid gedaan hebben door een nog grotere dwaasheid compenseren willen. Daardoor kan het gebeuren dat de volgende aardse incarnatie nog onvolmaakter verschijnt, als een nog zwaardere scholing dan de laatste was. Over het geheel genomen is echter de doorgang van de mens door de herhaalde levens op aarde toch een vooruitgang (Duits: Aufstieg).

Bron: Rudolf Steiner – GA 63 – Geisteswissenschaft als Lebensgut – Berlijn, 4 december 1913 (bladzijde 167-168)

Eerder geplaatst op 19 februari 2014