Fanatisme

Dat is het allerergste in het leven en in het bijzonder in de opvoeding en het onderwijs, het fanatisme: dat men vastloopt in een bepaalde richting, van niets anders meer wil weten, en alleen zijn eigen richting, die in bepaalde leuzen is samengevat, nog maar wil doordrukken. Ja, wie de wereld op onbevangen wijze beziet, die weet: het is met bepaalde richtingen en standpunten nu eenmaal zo, dat het slechts standpunten zijn. Als er hier een boom staat waarvan ik een foto maak, dan geef ik u daarmee één beeld. Dat beeld is van hieraf genomen; het beeld komt er vanuit een ander punt anders uit te zien, zodat u best zou kunnen zeggen: Dat is niet dezelfde boom, wanneer u uitgaat van dat ene beeld. Zo zijn er in de wereld ook verschillende standpunten, wereldbeschouwingen. Die zijn altijd maar van één kant uit gezien. Alleen degene die weet dat men de dingen van de meest verschillende kanten moet bezien, wordt niet fanatiek, maar veelzijdig, verkrijgt een noodzakelijke universaliteit.

Bron: Rudolf Steiner – GA 305 – Geestelijke grondslagen voor de opvoedkunst – GA 305 – Oxford, 25 augustus 1922 (bladzijde 178-179)

Vertaling overgenomen uit Rudolf Steiner – Geestelijke grondslagen voor de opvoedkunst (blz. 192)

Vertaling L.W.J. Beugel en J.F. la Poutré

44bb7bf1-764c-4419-a3e0-bfb8530ea6e9

RUDOLF STEINER RECHTS – In het Italiaans staat er: Al op veertienjarige  leeftijd studeerde hij de Duitse filosoof Immanuel Kant

Eerder geplaatst  op 25 februari  2018

Bestuur van onderwijs en opvoeding moet vrij en onafhankelijk zijn van de staat en de economie  

We zijn er nu aan gewend dat het geestesleven alleen maar als aanhangsel van de staat, misschien wel van het economisch leven te beschouwen. Wij zijn er nu aan gewend om het belangrijkste deel van het geestesleven, juist dus onderwijs en opvoeding ons van staatswege te laten voorschrijven

Wat antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap nu door een echt kennen van de onderwijs- en opvoedingsmethoden die uitgaan van een echte menskunde, voor de moderne maatschappij waar moet maken is, dat het geestesleven, het onderwijs en de opvoeding op zichzelf moeten staan om zich te verwezenlijken. 

Ik wil het heel concreet stellen: niet alleen moeten de leraren en de opvoeders onderwijzen en opvoeden, maar ze moeten ook de totale realisering van het onderwijs en de opvoeding vrij en onafhankelijk van de staat en de economie beheren. Vanaf de laagste basisschoolklas tot aan de hoogste vorm van onderwijs moet iedere leerkracht en opvoeder zoveel met lesgeven bezig zijn dat er nog genoeg tijd overblijft om ook bestuurder te zijn op het gebied van onderwijs en opvoeding. 

En alleen zij die nog actief zijn binnen onderwijs en opvoeding die op een of ander gebied daadwerkelijk leraar en opvoeder zijn, niet degene die ambtenaar van het rijk is geworden en niet in het onderwijs staat, moeten ook de bestuurders zijn op het terrein van de opvoeding. Niets moet op het gebied van onderwijs en opvoeding invloed uitoefenen dan alleen wat dat ook doet op het gebied van wetenschap, kunst en religie.

Bron: Rudolf Steiner – GA 297a – ERZIEHUNG ZUM LEBEN –  Selbsterziehung und  pädagogische  Praxis – Amsterdam, 28 februari 1921(bladzijde 59-60)

Vertaling: Pieter H.A. Witvliet. Zie voor de hele vertaling van deze voordracht zijn website: VRIJESCHOOL PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN – Rudolf Steiner over pedagogie(k) – GA 297A – voordracht 2

PS  Wat ik mij hierbij wel afvraag is: Als het onderwijs vrij is van de economie, wie bepaalt dan hoeveel geld er moet worden gegeven voor het onderwijs en waar komt het geld vandaan?

9783727429750

Eerder geplaatst op 5 juli 2020 

Dit gevoel dat de mens slechts een mechanisme is, voert de aardse cultuur naar de ondergang     

We moeten geheel onze opvoeding doordringen met het gevoel: de wordende mens staat voor ons, maar hij is de voortzetting van wat zich heeft afgespeeld in de bovenzinnelijke wereld, voordat de mens is geboren of verwekt. […]

En alleen als dat gevoel ons werkelijk doordringt, kunnen we werkelijk onderwijzen. Want gelooft u niet dat dit gevoel onvruchtbaar is! De mens is zo georganiseerd dat hij, met een juist georiënteerd gevoel, zichzelf richtinggevende krachten geeft vanuit deze gevoelens. 

Als u dit gevoel niet verwerft, dat elke mens als een kosmisch raadsel doet aanzien, dan zult u alleen maar het gevoel kunnen krijgen dat u elke mens als een mechanisme beschouwt, en in de vorming van dit gevoel dat de mens slechts een mechanisme is, zou gewoonweg de ondergang van de aardse cultuur liggen. Daarentegen kan de opkomst van de aardse cultuur alleen worden gezocht in de doordringing van onze opvoedingsimpulsen met het gevoel van de kosmische betekenis van de gehele mens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 294 – Erziehungskunst/Methodisch-Didaktisches – Stuttgart, 22 augustus 1919 (bladzijde 33-34)

2nd_rudolf_steiner-1

Eerder geplaatst op 3 augustus 2019  (9 reacties)

Over onderwijs en kunst

Het is onze taak om in onze onderwijsmethode altijd de gehele mens in aanmerking te nemen (Duits: in Anspruch nehmen). Dat zouden we niet kunnen doen als we niet op de vorming van het kunstzinnig gevoel in de menselijke aanleg onze aandacht zouden richten. Daarmee zullen we de mens ook voor later  geneigd maken met zijn gehele wezen interesse te winnen voor de hele wereld. 

De basisfout is tot op vandaag de dag altijd geweest dat mensen zich alleen met hun hoofd hebben geplaatst in de wereld; het andere deel hebben ze alleen maar meegesleept. En het resultaat is dat nu de andere delen zich naar hun dierlijke instincten richten, zich emotioneel uitleven – zoals we het nu beleven in wat zich zo extreem verspreidt vanuit het oosten van Europa. Dit treedt nu op  doordat niet aan de hele mens zorg is besteed (Duits: gepflegt worden ist)

Echter niet alleen moet er aan het kunstzinnige zorg worden besteed, maar het gehele onderwijs moet uit het kunstzinnige worden ontnomen. Alle methodologie moet in het kunstzinnige worden ondergedompeld. Het opleiden en onderwijzen moet een werkelijke kunst worden. De kennis mag ook daar alleen maar de basis zijn. 

Bron: Rudolf Steiner – GA 294 – Erziehungskunst/Methodisch-Didaktisches – Stuttgart, 21 augustus 1919 (bladzijde 11)

51GmFafEfsL._SX355_BO1,204,203,200_

Eerder geplaatst op 29 juli 2019 (6 reacties)

De grootste vijand van alle werkelijkheid

De mens is tegenwoordig vóór alles, je zou bijna willen zeggen bezeten van een bepaalde drang om alles absoluut te nemen. Ik bedoel hiermee het volgende: Spreek je er vandaag de dag over dat de mens op een of andere manier zou moeten worden opgevoed – we hebben het nu alleen maar hierover; je zou dezelfde overwegingen op een uiteenlopende manier ook naar andere gebieden van het leven kunnen uitbreiden -, dan heeft men altijd voor ogen dat het om iets zou gaan dat voor de mens in absolute zin geldt, wat om zo te zeggen het absoluut juiste is, dat – als het maar toegepast had kunnen worden – ook voor de mens in het oude Egypte had kunnen worden toegepast of bijvoorbeeld, in het oude Griekenland, dat het ook nog na 4000 jaar kan worden toegepast voor de mensen, die dan zullen leven, dat het ook door China, Japan enz. toegepast kan worden. 

Deze mening, waardoor de hedendaagse mens gewoonweg geobsedeerd is, dat hij iets absoluut geldigs kan opstellen, dat is de grootste vijand van alle werkelijkheid. Daarom gaat het er juist om te erkennen, dat wij niet in absolute zin mensen zijn, maar mensen van een bepaald tijdperk; dat de mensen wat hun ziel en zelfs hun lichaamsgesteldheid aangaat, anders zijn dan hoe bijvoorbeeld de Grieken en Romeinen waren, en ook dat ze anders van aard zijn dan de mensen al na een relatief korte tijd, na een half millennium, zullen zijn. Daarom vatten wij de opvoedkundige taak niet in absolute zin op, maar we beschouwen die als voortkomend uit de behoeften van de huidige tijd en de nabije toekomst van de menselijke beschaving.
We vragen ons af: hoe staat het er met de beschaafde mens voor en daarop baseren we de opvatting hoe we moeten opvoeden en onderwijs moeten geven. 

Wij weten heel goed dat een Griek of een Romein anders opgevoed moest worden en over vijfhonderd jaar zal de mens wel weer anders opgevoed moeten worden. Wij willen een basis leggen voor de opvoeding in onze tijd en voor de nabije toekomst. Je richt je pas echt op de mensheid wanneer je je van deze echte voorwaarde voor de ontwikkeling ervan, bewust wordt en niet door steeds maar zweverige, absolute doelen op het oog te hebben. Daarom is het nodig te wijzen op wat juist de opvoeding en het onderwijs van nu bedreigt en wat wij willen voorkomen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 297 – Idee und Praxis der Waldorfschule – Stuttgart, 24 augustus 1919 (bladzijde 20-21)

Vertaling: Pieter Witvliet. Voor zijn vertaling van de gehele voordracht zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN

Eerder geplaatst op 17 februari 2018 

rudolfsteinerlecture2011_13-2013_08_19-08_19_05-utc

Werk van David Newbatt