Door begrip en interesse voor onze omgeving ontwikkelen wij levenskrachten

Een mens wordt niet sterk en krachtig doordat hij van ’s morgens tot ’s avonds loopt te piekeren: wat moet ik hierover denken? wat moet ik nu doen? wat doet me nu weer pijn? enzovoort, maar doordat hij zijn hart opent voor wat er aan schoonheid en verhevenheid in zijn hele omgeving leeft, doordat hij begrip en belangstelling heeft voor alles wat andere harten in gloed zet of wat andere mensen moeten ontberen. Door zulke gevoelens te laten opkomen, die aanzetten tot mee leven, tot begrip en interesse voor onze omgeving, ontwikkelen wij levenskrachten in onze eigen gevoelswereld. Dan overwinnen wij het kleinzielige egoïsme en verhogen en verrijken wij ons ik, doordat we het in het ware egoïsme in harmonie brengen met onze omgeving. 

Dat komt vooral tot uiting wanneer de menselijke wil in het spel komt, de eigenlijke bewustzijnsziel. Zolang een mens alleen dingen wil voor zichzelf, zolang zijn wilsimpulsen alleen uitgaan naar wat bevorderlijk is voor zijn eigen wezen, zal hij zich altijd innerlijk onbevredigd voelen. Pas wanneer hij in de buitenwereld het spiegelbeeld van zijn wilsbesluit ziet, wanneer zich daar de verwerkelijking van zijn wilsimpulsen afspeelt, kan hij zeggen dat hij zijn wil in harmonie heeft gebracht met wat er in zijn omgeving gebeurt. 

Hier is het werkelijk zo dat onze eigen kracht niet groeit door wat wij voor onszelf willen, maar doordat wij iets willen voor onze omgeving, voor andere mensen; doordat onze wil verwerkelijkt wordt en als spiegelbeeld weer naar ons terugstraalt. Zoals het licht het oog uit ons tevoorschijn roept, zo roept de wereld van onze daden, van ons handelen onze innerlijke kracht uit ons wezen tevoorschijn.  

Bron: Rudolf Steiner – Metamorfosen van de ziel – Het wezen van het egoïsme – Berlijn, 25 november 1909 (blz. 132-133)

Vertaald door Frans van Bussel en Margreet Meijer-Kouwe met een nawoord van Ineke van der Duyn Schouten

Rudolf Steiner / Werken en voordrachten onder redactie van Frans van Bussel, Jana Loose en Michel Gastkemper

© 2013 Stichting Rudolf Steiner Vertalingen

Duitstalig: GA 58 – blz. 235

478x840

Aanleg voor gezondheid of ziekte

Ik zou de opvoeding van het kind tot aan de tandenwisseling op grond van wat ik gezegd heb, de vormende opvoeding willen noemen, want alles mondt uit in de vorming van lichaam, ziel en geest van het kind, voor zijn hele verdere leven op aarde. Je hoeft alleen maar inzicht te hebben in deze vorming. Ik heb het voorbeeld van de opvliegende vader genoemd. Het kind ziet in de gebaren bij de opvliegingen ook de morele kwaliteiten. Dat is op het kind zo van invloed dat de dingen overgaan in de lichamelijke constitutie. We ervaren misschien dat bij de vijftigjarige mens de staar begint, de grauwe staar, die dan geopereerd moet worden. Men aanvaardt die dingen in het leven, zelfs zoals er nu vanuit de geneeskunde naar wordt gekeken. Staarziekte bestaat, zegt men. Maar men kijkt niet naar het hele leven met een echt diepzinnigere menskunde. Als men dat zou doen, zou men vaak erkennen dat de staar bij de mens dikwijls terug te voeren is op innerlijke shocks, die het kind kreeg door een opvliegende vader.

Het is bij deze dingen zo dat tot in de bloedvaten aan toe doorwerkt wat in een morele, religieuze omgeving van invloed is en aanleg wordt voor gezondheid of ziekte. Dat komt vaak pas later aan het licht.

De arts geeft zijn diagnose naar de toestand van nu. In waarheid word je ernaar teruggeleid dat jicht, reuma op je vijftigste, zestigste jaar ontstaan zijn doordat in de omgeving van het kind onverschilligheid, chaos, disharmonie de boventoon voerden, wat door het kind opgenomen werd. Dat is helemaal door gaan werken in het organisme.  

Bron: Rudolf Steiner – GA 304a – Anthroposophische Menschenkunde und Pädagogik: Über Erziehungsfragen – Londen, 30 augustus 1924 (blz. 170-171)

Vertaling: Pieter Witvliet. Voor meer van zijn vertaling van GA 304a zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN

415AGAZX5AL

Ziektes die op latere leeftijd optreden zijn veelal slechts het gevolg van opvoedingsfouten in de allervroegste kinderleeftijd 

Ziektes die op latere leeftijd optreden, zijn veelal slechts het gevolg van opvoedingsfouten die in de allervroegste kinderleeftijd zijn gemaakt. Daarom moet het opvoeden dat echt op menskundig inzicht is gebaseerd, naar de gehele mens kijken, van de geboorte tot aan de dood. Het wezenlijke van antroposofische kennis is dat je naar de hele mens kijkt. Dan kom je er ook achter dat er een veel nauwere samenhang bestaat tussen het kind en zijn omgeving. De ziel van het kind treedt nog naar buiten in de omgeving, beleeft de omgeving innig mee, en wel in een veel sterkere verbinding dan op latere leeftijd.

Bron:Rudolf Steiner – GA 310 – Der  pädagogische  Wert der  Menschenerkenntnis  und  der Kulturwert  der  Pädagogik – Arnhem, 19 juli 1924 (bladzijde 50)

Overgenomen van de website van Pieter Witvliet VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN

bebc469f6d7760e85e92ba11c651867e

Eerder geplaatst op 5 september 2020  (9 reacties)

De neigingen die het kind ontwikkelt hangen af van hoe jij je in de omgeving van het kind gedraagt.

Alles wat je doet in de omgeving van het kind, verandert in het kinderlijke organisme in lichaam, ziel en geest. De gezondheid voor heel zijn leven hangt ervan af hoe jij je in de omgeving van een kind gedraagt. De neigingen die het kind ontwikkelt hangen af van hoe jij je in de omgeving van het kind gedraagt.

Al die dingen die gewoonlijk voor de kleuterklassen aanbevolen worden, je moet dit of dat met de kinderen doen, deugen van geen kant. Meestal ziet het er wel pienter uit, wat men zo te berde brengt als kleuteronderwijs. Je moet je, als ik het zo zeggen mag, wel opgetogen uitspreken over de slimheid van wat er in de loop van de negentiende eeuw voor de kleuterschool uitgedacht is. De kinderen leren er al zo veel, ze leren al bijna lezen. Ze krijgen letters die ze in uitgesneden lettervormen moeten leggen en dergelijke dingen.

Het ziet er allemaal zeer pienter uit en je kunt makkelijk geneigd zijn te geloven, dat dat iets goeds is voor kinderen. Maar het is niets waard. In werkelijkheid deugt het helemaal niet. De hele kinderziel wordt er door beschadigd. Tot in het lichamelijke toe, tot in zijn gezondheid raakt het kind beschadigd. Zulke kleuterwerkjes veroorzaken in het latere leven van het kind zwakte in lichaam en ziel.

Bron: Rudolf Steiner – GA 311 – Die  Kunst  des  Erziehens aus  dem  Erfassen der  Menschenwesenheit – Torquay, 13 augustus 1924 (bladzijde 26)

Vertaling: Pieter Witvliet. Voor meer van zijn vertaling van GA 311 zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN

51GmFafEfsL._SX355_BO1,204,203,200_

Eerder geplaatst op 27 augustus 2020

Geestelijke ontwikkeling en omgeving

Wie oefeningen verricht in een omgeving, vervuld van louter zelfzuchtige belangen, b.v. van de moderne strijd om het bestaan, zij zich bewust dat deze niet zonder invloed blijft op de vorming van zijn zielsorganen. Wel hebben de innerlijke wetten, die deze organen beheersen, voldoende kracht om die invloed niet al te schadelijk te doen zijn. Evenmin als een lelie in een voor haar ongeschikte omgeving ooit een distel kan worden, kan het waarnemingsorgaan der ziel, zelfs onder de invloed van de zelfzuchtige belangen der moderne stad, zich tot niets anders vormen dan tot datgene waartoe het bestemd is. 

Maar het is goed dat de leerling, hoe het ook zij, van tijd tot tijd de vredige natuur met haar stille waardigheid en bekoring tot zijn omgeving verkiest. Bijzonder bevoorrecht is de mens, die zijn geestesscholing geheel en al in bos en veld, in de groene plantenwereld kan doorleven of te midden van zonnige bergen, in lieflijke, landelijke eenvoud. Dit doet de innerlijke organen ontluiken op een wijze, zo harmonisch als in een moderne stad nimmer te verwezenlijken is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 10 – WIE  ERLANGT  MAN  ERKENNTNISSE DER  HÖHEREN  WELTEN? (blz. 99-100)

Deze vertaling is uit de vierde druk van de Nederlandstalige uitgave van dit boek. Het is later in een meer eigentijdse vertaling verschenen met de titel: De weg tot inzicht in hogere werelden.

9789082999815_front