Men kan het niet vaak genoeg benadrukken, dat men geen helderziende hoeft te zijn om geesteswetenschap te begrijpen.Vanzelfsprekend moet men ziener zijn om tot de resultaten te komen; maar als die er eenmaal zijn, hoeft men geen helderziende te zijn.
Dit begrijpen van de geesteswetenschap moet aan het eigenlijke waarnemen vooraf gaan. Ook hier is het zo dat men kan zeggen: het is de omgekeerde weg van wat de juiste, in de fysiek-zintuiglijke wereld de juiste is. In de fysiek-zintuiglijke wereld hebben we eerst de juiste waarnemingen, daarna gaan we tot het denkende beschouwen over; we vormen de wetenschappelijke oordelen achteraf. Bij het opstijgen in de geestelijke wereld is het omgekeerd. Daar moeten we eerst de begrippen en voorstellingen ontwikkelen, moeten ons inspannen om ons objectief in de geesteswetenschap in te leven; anders kunnen we nooit zeker zijn dat enigerlei waarneming in de geestelijke wereld door ons op de juiste wijze geïnterpreteerd wordt. Daar moet de wetenschap juist aan het waarnemen voorafgaan.
En dat is wat velen zo oneindig onaangenaam is: dat ze de geesteswetenschap studeren moeten. Dat zien velen als een onbegrijpelijk voorschrift. Want zij streven ernaar waarnemingen te hebben in de geestelijke wereld. Zeker, die kan men betrekkelijk gemakkelijk hebben; maar om ze juist te duiden, daartoe behoort dat men werkelijk objectief, onzelfzuchtig ingaat op de geesteswetenschap, zich ermee doordringt.
Bron: Rudolf Steiner – GA 161 – Wege der geistigen Erkenntnis und der Erneuerung künstlerischer Weltanschauung – Dornach, 27 maart 1915 (bladzijde 161)