Na de dood doorleven we de gevolgen van onze gedachten, onze daden in teruglopende volgorde

Eigenlijk ervaren we alleen maar hoogstens de helft van onze ervaringen hier op aarde. Van wat er op de een of andere manier door ons gebeurt, ervaren we eigenlijk echt maar de helft. Laten we een voorbeeld nemen: Stel u voor, u zegt iemand – het is hetzelfde met goede gedachten en goede handelingen als met kwade handelingen en kwade gedachten, maar laten we dit voorbeeld nemen van een slechte handeling – u voegt iemand een kwaad woord toe waardoor hij zich gekwetst voelt. Wij voelen van het kwade woord alleen datgene wat ons zelf aangaat, We hebben in ons het gevoel waarom we dit slechte woord hebben gebruikt; dat is de indruk op onze ziel wanneer we het slechte woord gebruiken. 

Maar de andere persoon tegen wie we het slechte woord zeggen heeft een heel andere indruk, hij heeft als het ware de andere helft van de indruk, hij heeft het gevoel beledigd te zijn. Deze andere helft van de indruk leeft werkelijk in hem. Wat we hier in het fysieke leven zelf hebben meegemaakt is één ding; wat de ander heeft meegemaakt is iets anders. Bedenk nu, al datgene wat buiten ons door ons toedoen ervaren is, moeten we na de dood, terwijl we ons leven in omgekeerde volgorde doorlopen, opnieuw doorleven. We doorleven de gevolgen van onze gedachten, onze daden in teruglopende volgorde. We doorleven ons leven tussen de dood en een nieuwe geboorte dus achterstevoren.

Bron: Rudolf Steiner – GA 168 – Die Verbindung zwischen Lebenden und Toten – Leipzig, 22 februari 1916 (blz. 78-79)

rudolf-steiner-ga-168-die-verbindung-zwischen-lebe

Kamaloka (vagevuur, louteringsvuur) – deel 5 – Slot

De eerste bevindingen na de dood zijn nu in nog een ander opzicht volstrekt verschillend van die tijdens het leven. Tijdens de loutering leeft de mens als het ware in teruggaande richting. Hij doorleeft nog eenmaal alles, wat hij sedert zijn geboorte in het leven ondervonden heeft. Hij begint bij de gebeurtenissen, die onmiddellijk aan de dood voorafgingen en doorleeft dan nog eens alles tot aan de kinderjaren toe in omgekeerde volgorde. En daarbij treedt hem alles geestelijk voor ogen, wat niet uit de spirituele natuur van het Ik is voortgekomen. 

Alleen beleeft hij dit alles nu ook in zijn tegenovergestelde aspect. Iemand, die bijvoorbeeld op zijn zestigste jaar is gestorven en op zijn veertigste jaar een ander in een aanval van toorn lichamelijk leed of zielepijn heeft aangedaan, zal dit voorval nog eens doorleven, wanneer hij tijdens zijn teruglopende levensgang na de dood op het tijdstip van zijn veertigste jaar is aangekomen. Hij doorleeft dan echter niet de bevrediging, die hij in zijn leven door de aanval op de ander gehad heeft, maar in plaats daarvan de smart, die hij hem heeft aangedaan. 

Uit het bovenstaande kan men tevens opmaken, dat bij een dergelijke ervaring na de dood alleen datgene als smartelijk kan worden ondervonden, wat voortgevloeid is uit een begeerte van het Ik, die uitsluitend uit de fysieke wereld stamde. In waarheid schaadt het Ik namelijk door het bevredigen van een dergelijke begeerte niet alleen de ander, maar ook zichzelf; alleen blijft deze schade aan het eigen wezen tijdens het leven onzichtbaar. Na de dood echter wordt deze gehele schade berokkende wereld begeertewereld voor het Ik zichtbaar. en het Ik voelt zich dan getrokken naar elk wezen en elk ding, dat zulk een begeerte heeft doen ontbranden, opdat die in het ‘verterende vuur’ weer zo kan worden uitgedelgd, als zij ontstaan is. 

Eerst wanneer de mens op zijn teruggaande tocht tot aan het tijdstip van zijn geboorte is gekomen, zijn al dergelijke begeerten door het louteringsvuur gegaan, en staat niets de mens meer in de weg tot de volledige overgave aan de geestelijke wereld. Hij stijgt op tot een nieuwe trap van zijn bestaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS: – Schlaf und Tod (bladzijde 104-105)

Deze vertaling is van F. Wilmar

Rudolf-Steiner

Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens…

De mens doorloopt de tijd in het kamaloka – ongeveer een derde van de tijd in het afgelopen aardeleven neemt het in beslag – in teruggaande richting. Stel, een mens overlijdt in zijn veertigste jaar, dan doorloopt hij alle gebeurtenissen, die hij in zijn leven heeft doorgemaakt, in omgekeerde volgorde. Dus eerst beleeft hij de tijd van zijn negenendertigste jaar, dan komt het achtendertigste, zevenendertigste jaar en zo verder in de reeks. Het is dus werkelijk zo dat hij het leven omgekeerd doorloopt tot aan het moment van de geboorte. Daaraan ligt de mooie zin van de christelijke boodschap ten grondslag, die zegt wanneer eigenlijk de mens binnentreedt in de geestelijke wereld of in het hemelrijk: ‘Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ (Matthéus 18:3) Dat betekent dat de mens terug leeft tot in de tijd van zijn kinderjaren, en dan kan hij, nadat hij alles in teruggaande volgorde heeft doorlopen, in het devachan of het hemelrijk binnengaan en zijn verdere tijd in de geestelijke wereld doorbrengen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn, 26 januari 1909 (Bladzijde 206)

Eerder geplaatst op 6 november 2014

Na de dood

Na de dood, bij het in teruggaande volgorde doorlopen van het afgelopen aardeleven, voelen wij de werkingen die we met onze daden, met onze wilsimpulsen, ja ook met onze gedachten in andere mensen, maar ook in andere wezens veroorzaakt hebben. Dus niet wat wij al gevoeld hebben, toen we in het fysieke lichaam waren, voelen we nu, maar wat wij bewerkt hebben in andere zielen, in andere wezens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 174b – Die geistigen Hintergründe des Ersten Weltkrieges –Dornach, 15 maart 1916 (bladzijde 166)

Eerder geplaatst op 4 april 2013

Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens…

De mens doorloopt de tijd in het kamaloka – ongeveer een derde van de tijd in het afgelopen aardeleven neemt het in beslag – in teruggaande richting. Stel, een mens overlijdt in zijn veertigste jaar, dan doorloopt hij alle gebeurtenissen, die hij in zijn leven heeft doorgemaakt, in omgekeerde volgorde. Dus eerst beleeft hij de tijd van zijn negendertigste jaar, dan komt het achtendertigste, zevendertigste jaar en zo verder in de reeks. Het is dus werkelijk zo, dat hij het leven omgekeerd doorloopt tot aan het moment van de geboorte. Daaraan ligt de mooie zin van de christelijke boodschap ten grondslag, die zegt wanneer eigenlijk de mens binnentreedt in de geestelijke wereld of in het hemelrijk: ‘Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ (Matthéus 18:3) Dat betekent dat de mens terug leeft tot in de tijd van zijn kinderjaren, en dan kan hij, nadat hij alles in teruggaande volgorde heeft doorlopen, in het devachan of het hemelrijk binnengaan en zijn verdere tijd in de geestelijke wereld doorbrengen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn 26 januari 1909 (Bladzijde 206)