In de geestelijke wereld vallen de natuurwetten met de morele en intellectuele wetten samen

Het belangrijkste kenmerk van de geestelijke wereld is dat morele feiten zich niet meer onderscheiden van fysieke feiten, van natuurlijke wetten, maar dat morele wetten met natuurlijke wetten samenvallen. Wat betekent dat? Nu, nietwaar, in de gewone aardse wereld schijnt de zon over de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Degene die een misdaad begaan heeft, kan men misschien in de gevangenis zetten, maar de fysieke zon verduistert niet. Dat wil zeggen, er is in de fysiek-zintuiglijke wereld een morele wetmatigheid en een fysieke, die gaan twee heel verschillende wegen. Zo is het niet in het devachan, helemaal niet; maar daar is het zo dat alles wat uit het morele, uit het intellectueel wijze, uit het esthetisch schone en dergelijke voortkomt, iets is dat tot ontstaan, wording leidt, en dat wat uit het immorele, uit het intellectueel onware, uit het esthetisch lelijke voortkomt, tot vergaan, tot ondergang leidt. En daar zijn de wetten werkelijk zo, dat de zon niet over rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid schijnt, maar dat zij zich, als we figuurlijk kunnen spreken, voor de onrechtvaardigheid werkelijk verduistert.

De rechtvaardige, die door het devachan gaat, heeft dus daar de geestelijke zonneschijn, dat wil zeggen de inwerking van vruchtbare krachten die hem vooruit brengen in het leven. De leugenachtige of slechte mens gaat er zo door, dat de spirituele krachten zich voor hem terugtrekken. Daar is de instelling (Duits:Einrichtung) mogelijk die hier niet mogelijk is. Als hier twee mensen naast elkaar lopen, een goede en een slechte (Duits: ein gerechter und ein ungerechter), dan kan de zon niet de ene beschijnen en de andere niet. Daar echter, in de geestelijke wereld, is het absoluut zo dat het van de kwaliteit van de mens afhangt, hoe de geestelijke krachten op hem werken. Dat wil zeggen, de natuurwetten en de geestelijke wetten gaan daar niet twee gescheiden wegen, maar dezelfde wegen. Dat is het wezenlijke waarop het aankomt: In de devachanische wereld vallen de natuurwetten met de morele en intellectuele wetten samen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 143 –  Erfahrungen des Übersinnlichen/Die drei Wege der Seele zu Christus – München 25 februari 1912 (bladzijde 91-92)

Eerder geplaatst op 15 oktober 2014  (13 reacties)

portrait-bust-of-rudolf-steiner-david-dozier

Borstbeeld door David Dozier

In de geestelijke wereld vallen de natuurwetten met de morele en intellectuele wetten samen (1 van 2)

Het belangrijkste kenmerk van de geestelijke wereld is dat morele feiten zich niet meer onderscheiden van fysieke feiten, van natuurlijke wetten, maar dat morele wetten met natuurlijke wetten samenvallen. Wat betekent dat? Nu, nietwaar, in de gewone aardse wereld schijnt de zon over de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Degene die een misdaad begaan heeft, kan men misschien in de gevangenis zetten, maar de fysieke zon verduistert niet. Dat wil zeggen, er is in de fysiek-zintuiglijke wereld een morele wetmatigheid en een fysieke, die gaan twee heel verschillende wegen. Zo is het niet in het devachan, helemaal niet; maar daar is het zo dat alles wat uit het morele, uit het intellectueel wijze, uit het esthetisch schone en dergelijke voortkomt, iets is dat tot ontstaan, wording leidt, en dat wat uit het immorele, uit het intellectueel onware, uit het esthetisch lelijke voortkomt, tot vergaan, tot ondergang leidt. En daar zijn de wetten werkelijk zo, dat de zon niet over rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid schijnt, maar dat zij zich, als we figuurlijk kunnen spreken, voor de onrechtvaardigheid werkelijk verduistert.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 143 –  Erfahrungen des Übersinnlichen/Die drei Wege der Seele zu Christus – München, 25 februari 1912 (bladzijde 91)

Eerder geplaatst op 15 oktober 2014 

Waar een vaardigheid zich ontwikkelt, moet een andere terugtreden

De antroposoof is geen reactionair, hij weet, dat de materiële tijd een noodzakelijkheid is. Evenals de dieren die na hun intrek in duistere grotten weliswaar andere organen sterk ontwikkelden, maar de organen van het zien achteruitgingen, zo gebeurt het overal in de geestelijke en fysieke wereld: Waar een vaardigheid zich ontwikkelt, moet een andere terugtreden. De helderziende gave en de kracht van het geheugen moesten terugtreden, zodat het fysieke zien zich kon ontwikkelen. Toen de mens leerde de uiterlijke wereld door natuurwetten te beheersen, moest hij de geestelijke blik erbij inboeten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 1 september 1906 (bladzijde 108)

Eerder geplaatst op  10 maart 2013

In de geestelijke wereld vallen de natuurwetten met de morele en intellectuele wetten samen

Het belangrijkste kenmerk van de geestelijke wereld is dat morele feiten zich niet meer onderscheiden van fysieke feiten, van natuurlijke wetten, maar dat morele wetten met natuurlijke wetten samenvallen. Wat betekent dat? Nu, nietwaar, in de gewone aardse wereld schijnt de zon over de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Degene die een misdaad begaan heeft, kan men misschien in de gevangenis zetten, maar de fysieke zon verduistert niet. Dat wil zeggen, er is in de fysiek-zintuiglijke wereld een morele wetmatigheid en een fysieke, die gaan twee heel verschillende wegen. Zo is het niet in het devachan, helemaal niet; maar daar is het zo dat alles wat uit het morele, uit het intellectueel wijze, uit het esthetisch schone en dergelijke voortkomt, iets is dat tot ontstaan, wording leidt, en dat wat uit het immorele, uit het intellectueel onware, uit het esthetisch lelijke voortkomt, tot vergaan, tot ondergang leidt. En daar zijn de wetten werkelijk zo, dat de zon niet over rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid schijnt, maar dat zij zich, als we figuurlijk kunnen spreken, voor de onrechtvaardigheid werkelijk verduistert.

De rechtvaardige, die door het devachan gaat, heeft dus daar de geestelijke zonneschijn, dat wil zeggen de inwerking van vruchtbare krachten die hem vooruit brengen in het leven. De leugenachtige of slechte mens gaat er zo door, dat de spirituele krachten zich voor hem terugtrekken. Daar is de instelling (Duits:Einrichtung) mogelijk die hier niet mogelijk is. Als hier twee mensen naast elkaar lopen, een goede en een slechte (Duits: ein gerechter und ein ungerechter), dan kan de zon niet de ene beschijnen en de andere niet. Daar echter, in de geestelijke wereld, is het absoluut zo dat het van de kwaliteit van de mens afhangt, hoe de geestelijke krachten op hem werken. Dat wil zeggen, de natuurwetten en de geestelijke wetten gaan daar niet twee gescheiden wegen, maar dezelfde wegen. Dat is het wezenlijke waarop het aankomt: In de devachanische wereld vallen de natuurwetten met de morele en intellectuele wetten samen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 143 –  Erfahrungen des Übersinnlichen/Die drei Wege der Seele zu Christus – München 25 februari 1912 (bladzijde 91-92)

P.S. Hoewel Steiner het in zijn Theosofie heel anders beschrijft, strookt wat hij hier in deze blog zegt over de inwerking van vruchtbare krachten die hem vooruit brengen, geheel en al met wat hij bijvoorbeeld in dat boek schrijft: De religieuze gevoelens en alles wat in het leven op aarde reeds gericht was op een reine, edele moraal, zullen gedurende een groot deel van het oponthoud in de geestelijke wereld krachten uit dit gebied putten. En de mens zal met in dit opzicht toegenomen vermogens opnieuw incarneren.

Eerder geplaatst in twee delen op 20 en 21 augustus 2012

Intellectualisme en leven na de dood

Alles wat we intellectualistisch in onze ziel verwerken (Duits: hereinversetzen), alles wat de moderne wetenschap als wetenschappelijke prestatie erkent – niet dat wat we in onze ziel als levendige begrippen vormen, dat maken we ons langzamerhand eigen tijdens onze kindertijd, dat zet zich dan om in de loop van ons leven -, maar de intellectualistische inhoud, ook als deze zich over de nog zo vertakte natuurwetten uitstrekt, dat is met ons sterfelijk.

Neemt u deze zin niet licht. Dat wat intellectualistische zieleninhoud is, is in het beste geval slechts een beeld van het geestelijke, het is sterfelijk als het menselijk lichaam. Want juist het intellectualistische wordt volledig door het lichaam bemiddeld. Alle zielenleven dat intellectualistisch bemiddeld wordt, ontstaat na de geboorte en gaat met de dood te gronde. Dat wat in de ziel eeuwig is, is pas achter het intellectualistische. Dus, geen abstract begrip gaat met ons door de poort van de dood, maar alleen wat we boven abstracte begrippen uit in het leven beleefd hebben. Daardoor is het ook zo dat uit de huidige bevolking vele zielen na de dood een lang slapend leven moeten leiden, omdat ze alleen ingeklemd (Duits: eingespannt) waren in intellectualiteit en omdat de intellectualiteit verduistert (Duits: abdämmert) na de dood en de mens zich dan eerst in lange tijd een bovenintellectualistische inhoud moet veroveren, die hij weer verwerken kan voor het volgende aardeleven. Het is feitelijk zo, dat veel van de tegenwoordige levenstijd door het intellectuele leven voor de mensen in hun ontwikkeling als geheel (Duits: Gesamtentwickelung) verloren gaat.

Bron: Rudolf Steiner – GA 342 – Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken I – Stuttgart, 14 juni 1921 (bladzijde 95-96)

P.S. Ik moet zeggen dat ik grote moeite met deze passage heb. Men zou bijna gaan denken: ‘ Waarom zou ik eigenlijk nog ergens over nadenken, het gaat immers met de dood allemaal verloren.’ Dat gedachten na de dood niet in dezelfde vorm blijven bestaan als op aarde, heb ik altijd wel begrepen, maar ik meende dat de gedachten zich als het ware transformeren, dat ze dus niet in dezelfde vorm overgaan, maar dat ze zich omzetten in krachten en vermogens. Kortom, dat alles toch op een of andere wijze vruchten afwerpt na de dood en in volgende levens. Maar zoals Steiner het hier beschrijft lijkt het wel of alle wetenschap alleen betekenis heeft voor het leven op aarde, maar verder niet. Daar komt nog bij: Wat bedoelt hij eigenlijk met abstracte begrippen? Want hij heeft het hier over ‘alles wat de moderne wetenschap als wetenschappelijke prestatie erkent’. Het lijkt wel of alle wetenschap die zich uitsluitend op het zintuiglijke en materiële richt, bij Steiner abstracte wetenschap is. Zoals ik het zie, is bijvoorbeeld filosofie een bij uitstek abstracte wetenschap en in feite antroposofie ook, want het houdt zich bezig met onzichtbare, ontastbare, onaanschouwelijke dingen. Maar bijvoorbeeld techniek of biologie, dat is toch geen abstracte wetenschap? Maar ik heb bij Steiner wel eens het idee, dat bij hem alleen werkelijke wetenschap de geesteswetenschap is en alle wetenschap, die het spirituele buiten beschouwing laat, is maar een onwerkelijke abstractie.