Welvaart/Arbeid/Egoïsme

De welvaart van een mensengemeenschap is des te groter, naarmate het egoïsme geringer is. Men is dus bij de omzetting daarvan in de werkelijkheid erop aangewezen dat men met mensen van doen heeft, die de weg uit het egoïsme vinden. Dat is echter praktisch onmogelijk, als de mate van wel en wee van elk individu door zijn werk bepaald wordt. Wie voor zichzelf werkt, moet geleidelijk in egoïsme vervallen. Alleen wie geheel voor de anderen werkt, kan meer en meer een onegoïstische werker worden. Daartoe is echter een voorwaarde noodzakelijk. Als een mens voor anderen werkt, dan moet hij in de ander het motief voor zijn arbeid vinden; en als iemand voor de menselijke gemeenschap als geheel werkt, dan moet hij de waarde, het wezenlijk belang en de zin van dit geheel voelen en ervaren.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 –  LUCIFER- GNOSIS 1903-1908 – Geisteswissenschaft und soziale Frage – oktober 1905 (bladzijde 214)

Eerder geplaatst op 9 juli 2014

Egoïsme/Armoede/ Ellende (8 van 11) – Scheiding van loon en arbeid

Dit principe, dat wat men persoonlijk krijgt of verkregen heeft, onafhankelijk maakt van het werk dat men voor de gemeenschap verricht, moet in het individuele mensenleven bewerkstelligd worden. En hoe wordt dit bewerkstelligd? Er is slechts een manier waardoor het bewerkstelligd kan worden, een manier die de zogenaamde practici zeer onpraktisch zal voorkomen. Er moeten redenen zijn waarom de mens toch werkt, en zelfs vlijtig en vol toewijding werkt, als niet meer het eigenbelang het motief voor zijn arbeid is. Iemand die een patent aanvraagt op een of andere uitvinding schept niets werkelijk goeds met betrekking tot het sociale leven en toont daarmee dat hij het eigenbelang voor het belangrijkste in het leven houdt.

Wie echter door zijn krachten tot goede prestaties komt en uitsluitend door liefde geleid wordt, door liefde voor de hele mensheid, die hij graag en gewillig zijn arbeid geeft, die schept werkelijk voor de samenleving. Daarom moet de impuls tot werken in iets geheel anders liggen als in de beloning. En dat is de oplossing voor sociale problemen: Scheiding van de beloning van de arbeid. Een wereldbeschouwing die op de geest gericht is, zal zulke impulsen in de mens wekken, dat hij niet meer zegt: Als mijn bestaan maar verzekerd is, dan kan ik ook lui zijn. – Dat hij dat niet zegt, dat kan alleen door een op de geest gerichte wereldbeschouwing bereikt worden. Alle materialisme zal op den duur enkel en alleen tot het tegenovergestelde leiden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 054 – Die Welträtsel und die Anthroposophie – Hamburg, 2 maart 1908 (bladzijde 100-101)

 Eerder geplaatst op 21 januari 2012 

Egoïsme/Armoede/ Ellende (5 van 11) – Sociale vooruitgang is alleen mogelijk, als ik mijn arbeid in dienst van het geheel verricht

Als men dit tot in de laatste consequenties doordenkt, dan komt het iemand niet meer zo zonderling voor als de oeroude zin van de geesteswetenschap wordt uitgesproken, die vandaag de dag zo onbegrijpelijk als mogelijk klinkt: In een sociale samenleving moet het motief voor de arbeid nooit in de eigen persoon van de mens liggen, maar enkel en alleen in de toewijding aan het geheel. – Dat wordt ook vaker gezegd, maar nooit zo begrepen dat men helder inziet dat ellende en armoede voortkomen uit het feit dat de mens voor zijn werk een loon voor zichzelf wil hebben. Waar is echter dat werkelijke sociale vooruitgang alleen mogelijk is, als ik mijn arbeid in dienst van het geheel verricht en dat de gemeenschap mij geeft wat ik nodig heb, met andere woorden: dat mijn arbeid niet voor mijzelf dient.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 054 – Die Welträtsel und die Anthroposophie – Hamburg, 2 maart 1908 (bladzijde 98-99)

Eerder geplaatst op 17 januari 2012 

Welvaart/Arbeid/Egoïsme

De welvaart van een mensengemeenschap is des te groter, naarmate het egoïsme geringer is. Men is dus bij de omzetting daarvan in de werkelijkheid erop aangewezen dat men met mensen van doen heeft, die de weg uit het egoïsme vinden. Dat is echter praktisch onmogelijk, als de mate van wel en wee van elk individu door zijn werk bepaald wordt. Wie voor zichzelf werkt, moet geleidelijk in egoïsme vervallen. Alleen wie geheel voor de anderen werkt, kan meer en meer een onegoïstische werker worden. Daartoe is echter een voorwaarde noodzakelijk. Als een mens voor anderen werkt, dan moet hij in de ander het motief voor zijn arbeid vinden; en als iemand voor de menselijke gemeenschap als geheel werkt, dan moet hij de waarde, het wezenlijk belang en de zin van dit geheel voelen en ervaren.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 –  LUCIFER- GNOSIS 1903-1908 – Geisteswissenschaft und soziale Frage – oktober 1905 (bladzijde 214)

Eerder geplaatst op 3 mei 2012.

Zelfzucht/Onzelfzuchtigheid

Ligt in deze uitspraak dat men zijn krachten niet in dienst mag stellen van het persoonlijk egoïsme, op een bepaalde manier niet een onmogelijke eis voor de mens van deze tijd? Deze vraag moeten wij allereerst beantwoorden. Natuurlijk stellen diegenen die dat zeggen als eerste gebod op: gij moogt niet egoïstisch zijn! – Vanzelfsprekend, dat is een hoogste gebod. Maar voor wie met de werkelijkheid denkt, komt het er niet op aan dat zulke geboden opgesteld worden, maar of dergelijke geboden wel kunnen nageleefd worden. En wie gelooft dat het gebod om niet egoïstisch te zijn, door de mens van deze tijd zo zonder meer kan nageleefd worden, die geeft zich aan een grote illusie over. Diegene die het als zijn plicht beschouwt om illusies te ontmaskeren, die moet ook de illusie teniet doen dat een dergelijk gebod gemakkelijk zou kunnen worden nageleefd. Misschien treedt daar ergens een mens naar voren en zegt: ik wil in de wereld actief zijn op een totaal onzelfzuchtige wijze!

Als nu iemand zegt dat hij op een onzelfzuchtige manier in de wereld wil actief zijn, dan is dat een zeer, zeer mooi ideaal. Maar als we dan wat verder vragen: waarom wil je zo onzelfzuchtig zijn, waarom leg je jezelf dit gebod op? -dan hoort men merkwaardige antwoorden, bvb.: door onzelfzuchtig te zijn kom ik langzamerhand tot een hoger niveau van volkomenheid; ik kan niet verdragen een waardeloze mens te zijn; ik wil een mens zijn die van betekenis is voor de wereld. – Als men dit gevoel zou analyseren, dan zou men erachter komen dat achter het motief om onzelfzuchtig te zijn dikwijls het ongelooflijkste egoïsme steekt, dikwijls een veel groter egoïsme dan hetgeen men aantreft bij mensen die helemaal niet onzelfzuchtig willen zijn, maar die eenvoudigweg hun zelfzuchtige instincten volgen. Volgt u de gedachtegang maar, u zult zien hoeveel zelfzucht er in de drang naar onzelfzuchtigheid steekt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 101 – Mythen und Sagen Okkulte Zeichen und Symbole – Berlijn 21 oktober 1907

Dit fragment plaatste ik eerder op 26 mei 2011.