De mens heeft zich ontwikkeld ten koste van de omringende wereld

We zien in de natuur het mineralen-, planten- en dierenrijk; de mens heeft de eigenschappen van al deze rijken in zich. De vorm en samenhang van de mineralen; het leven van de plant; en het gevoel en de kracht van het innerlijke leven van het dierenrijk, de mens is de som van hen.

Hij heeft zijn evolutie en krachten ten koste van hen bereikt. Oorspronkelijk waren dieren volmaakter. De stijging van de mens werd tot stand gebracht door hun daling. Op deze manier is het mensenrijk verrezen. […]

Als een heilige zich ontwikkelt, betekent dat het naar omlaag brengen van andere wezens; hij zal het goedmaken en de andere wezens verlossen. Dit idee geeft medeleven met de hele kosmos. De mens die zichzelf omhoog ontwikkelt, moet ernaar verlangen om anderen te ontwikkelen en te verlossen, want hij heeft zich ontwikkeld ten koste van de hele omringende wereld.

Bron (Engels): Rudolf Steiner – Evolution of Human Freedom and Personal Consciousness/Concerning the Concepts of God – Dusseldorf, January 19th, 1905

Het GA (Gesamtausgabe) nummer van dit citaat is onbekend. Daarom is dit Engelstalige citaat vertaald door Google Translator met een paar aanpassingen van mij.

dded2bb2acc255e911c54aae3323efb5

De ware realiteit

De mens neemt wat hij ziet in de stoffelijke wereld, in de planten en het dierenrijk om zich heen op de aarde als een werkelijkheid, als iets wat er is. Hij ziet de dieren, de planten en stelt zich voor dat het dingen zijn die er werkelijk zijn. Hij ziet gebeurtenissen in lucht en water en stelt zich voor dat het gebeurtenissen zijn, die er werkelijk zijn. Ze zijn het niet. (!!??) Want alles in de natuurrijken om ons heen, alles wat zich afspeelt in lucht en water, is niets anders dan gebeurtenissen in de geestelijke wereld, die zich openbaren door wat in het fysieke gebeurt. Ze zijn openbaringen van geestelijke processen (Duits: Vorgänge). Deze zijn de ware werkelijkheid, de realiteit. Niets dan de bovenzintuiglijke, spirituele wereld is werkelijk, en pas als wij in alle dingen en gebeurtenissen het geestelijke kunnen zien (Duits: erkennen), dan hebben wij een waar besef van de realiteit. Alles in de fysieke wereld heeft alleen de waarde van gelijkenissen voor wat daar achter staat, de geestelijke wereld. Alles wat voorvalt in de dieren- en plantenwereld moeten wij zo leren beschouwen en ook alles, wat wij in het mensenrijk zien, wat indruk maakt op het verstand, het intellect. Dat zijn alle niets anders dan gelijkenissen, en alleen degene die ze leert duiden, komt tot de werkelijkheid, de realiteit.

Bron: Rudolf Steiner – GA 143 – Erfahrungen des Übersinnlichen/Die drei Wege der Seele zu Christus – Keulen 7 mei 1912 (bladzijde 153-154)