Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens…

De mens doorloopt de tijd in het kamaloka – ongeveer een derde van de tijd in het afgelopen aardeleven neemt het in beslag – in teruggaande richting. Stel, een mens overlijdt in zijn veertigste jaar, dan doorloopt hij alle gebeurtenissen, die hij in zijn leven heeft doorgemaakt, in omgekeerde volgorde. Dus eerst beleeft hij de tijd van zijn negenendertigste jaar, dan komt het achtendertigste, zevenendertigste jaar en zo verder in de reeks. Het is dus werkelijk zo dat hij het leven omgekeerd doorloopt tot aan het moment van de geboorte. Daaraan ligt de mooie zin van de christelijke boodschap ten grondslag, die zegt wanneer eigenlijk de mens binnentreedt in de geestelijke wereld of in het hemelrijk: ‘Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ (Matthéus 18:3) Dat betekent dat de mens terug leeft tot in de tijd van zijn kinderjaren, en dan kan hij, nadat hij alles in teruggaande volgorde heeft doorlopen, in het devachan of het hemelrijk binnengaan en zijn verdere tijd in de geestelijke wereld doorbrengen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn, 26 januari 1909 (Bladzijde 206)

Eerder geplaatst op 6 november 2014

Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens…

De mens doorloopt de tijd in het kamaloka – ongeveer een derde van de tijd in het afgelopen aardeleven neemt het in beslag – in teruggaande richting. Stel, een mens overlijdt in zijn veertigste jaar, dan doorloopt hij alle gebeurtenissen, die hij in zijn leven heeft doorgemaakt, in omgekeerde volgorde. Dus eerst beleeft hij de tijd van zijn negendertigste jaar, dan komt het achtendertigste, zevendertigste jaar en zo verder in de reeks. Het is dus werkelijk zo, dat hij het leven omgekeerd doorloopt tot aan het moment van de geboorte. Daaraan ligt de mooie zin van de christelijke boodschap ten grondslag, die zegt wanneer eigenlijk de mens binnentreedt in de geestelijke wereld of in het hemelrijk: ‘Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ (Matthéus 18:3) Dat betekent dat de mens terug leeft tot in de tijd van zijn kinderjaren, en dan kan hij, nadat hij alles in teruggaande volgorde heeft doorlopen, in het devachan of het hemelrijk binnengaan en zijn verdere tijd in de geestelijke wereld doorbrengen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn, 26 januari 1909 (Bladzijde 206)

Eerder geplaatst op 19 september 2012

Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens…

De mens doorloopt de tijd in het kamaloka – ongeveer een derde van de tijd in het afgelopen aardeleven neemt het in beslag – in teruggaande richting. Stel, een mens overlijdt in zijn veertigste jaar, dan doorloopt hij alle gebeurtenissen, die hij in zijn leven heeft doorgemaakt, in omgekeerde volgorde. Dus eerst beleeft hij de tijd van zijn negendertigste jaar, dan komt het achtendertigste, zevendertigste jaar en zo verder in de reeks. Het is dus werkelijk zo, dat hij het leven omgekeerd doorloopt tot aan het moment van de geboorte. Daaraan ligt de mooie zin van de christelijke boodschap ten grondslag, die zegt wanneer eigenlijk de mens binnentreedt in de geestelijke wereld of in het hemelrijk: ‘Zo gij niet wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ (Matthéus 18:3) Dat betekent dat de mens terug leeft tot in de tijd van zijn kinderjaren, en dan kan hij, nadat hij alles in teruggaande volgorde heeft doorlopen, in het devachan of het hemelrijk binnengaan en zijn verdere tijd in de geestelijke wereld doorbrengen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn 26 januari 1909 (Bladzijde 206)