Met de gezondheid is het zoals met het geld

Met de gezondheid is het zoals met het geld. Als we naar geld streven om het voor menslievende doeleinden te hebben, dan is het iets heilzaams, iets goeds. Het streven naar geld mag niet afgewezen worden, want het is iets wat ons in staat stelt het cultuurproces te bevorderen. Streven we naar geld omwille van het geld, dan is het absurd, lachwekkend. Net zo is het met de gezondheid. Streven we naar gezondheid omwille van de gezondheid, dan heeft het geen betekenis. Streven we naar gezondheid omwille van wat we met de gezondheid bereiken kunnen, dan is het streven naar gezondheid gerechtvaardigd.

Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – München, 5 december 1907 (bladzijde 218-219)

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Eerder geplaatst op 27 juni 2017  (1 reactie)

Morele vorming hangt nauw samen met de manier waarop en hoe men met getallen geleerd heeft om te gaan

Waar het in een optelling aankomt dat is altijd de som, niet de delen. […] Het kind zo opvoeden in het leven dat het zich instelt om gehelen te zien, niet altijd van het mindere tot het meer over te gaan. Dat oefent een buitengewoon sterke invloed uit op het gehele zielenleven van het kind. Als het kind eraan gewend wordt om op te tellen, dan ontstaat de morele aanleg die vooral vormt wat de kant opgaat van het hebzuchtige (Duits: dem Begehrlichen). Als van het geheel naar de delen overgegaan wordt, en dienovereenkomstig ook het vermenigvuldigen geleerd wordt, dan krijgt het kind de neiging niet het begeerlijke zo sterk te ontwikkelen, maar het ontwikkelt wat in de zin van de platonische wereldbeschouwing genoemd kan worden de bezonnenheid, de matigheid in de edelste zin van het woord.

En wat iemand in het morele bevalt en niet bevalt, hangt nauw samen met de manier waarop en hoe men met getallen geleerd heeft om te gaan. Tussen het omgaan met getallen en de morele ideeën, impulsen lijkt op het eerste gezicht geen logische samenhang, zo weinig dat iemand die alleen intellectualistisch wil denken, daarover kan spotten, als men hierover spreekt. Het kan hem lachwekkend voorkomen. Men begrijpt het ook heel goed als iemand erover lachen kan dat men bij het optellen van de som moet uitgaan en niet van de optelgetallen. Maar als men de blik richt op de werkelijke samenhangen in het leven, dan weet men dat de logisch verst van elkaar verwijderde dingen in het werkelijke bestaan vaak zeer dicht bij elkaar staan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 305 –Die geistig-seelischen Grundkräfte der Erziehungskunst – Oxford, 21 augustus 1922 (bladzijde 112)

 Eerder geplaatst op 25 september 2015 (10 reacties)

Egoïsme/Armoede/ Ellende (1 van 11) – De man van de praktijk zal het lachwekkend vinden

Wat is nu eigenlijk het fundamentele feit, als het ware het basisfenomeen, waarvan alle ellende, alle sociale leed in de wereld afhangt? [….] De man van de praktijk, die zichzelf veel verstandiger vindt, zal het lachwekkend vinden. Maar het is het meest praktische in het leven, dat men maar benadrukken kan. Het is de zin, waarvan u meer en meer overtuigd zult raken, dat armoede, ellende en leed niets anders zijn dan een gevolg van het egoïsme.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 054 – Die Welträtsel und die Anthroposophie – Hamburg, 2 maart 1908 (bladzijde 96)

Eerder geplaatst op 13 januari 2012 

Morele vorming hangt nauw samen met de manier waarop en hoe men met getallen geleerd heeft om te gaan

Waar het in een optelling aankomt dat is altijd de som, niet de delen. […] Het kind zo opvoeden in het leven dat het zich instelt om gehelen te zien, niet altijd van het mindere tot het meer over te gaan. Dat oefent een buitengewoon sterke invloed uit op het gehele zielenleven van het kind. Als het kind eraan gewend wordt om op te tellen (Duits: hinzuzufügen), dan ontstaat de morele aanleg die vooral dat vormt wat de kant opgaat van het hebzuchtige (Duits: dem Begehrlichen). Als van het geheel naar de delen overgegaan wordt, en dienovereenkomstig ook het vermenigvuldigen geleerd wordt, dan krijgt het kind de neiging niet het begeerlijke zo sterk te ontwikkelen, maar het ontwikkelt dat wat in de zin van de platonische wereldbeschouwing genoemd kan worden de bezonnenheid, de matigheid in de edelste zin van het woord. En wat iemand in het morele bevalt en niet bevalt, hangt nauw samen met de manier waarop en hoe men met getallen geleerd heeft om te gaan. Tussen het omgaan met getallen en de morele ideeën, impulsen lijkt op het eerste gezicht geen logische samenhang, zo weinig dat iemand die alleen intellectualistisch wil denken, daarover kan spotten, als men hierover spreekt. Het kan hem lachwekkend voorkomen. Men begrijpt het ook heel goed, als iemand erover lachen kan, dat men bij het optellen van de som moet uitgaan en niet van de optelgetallen. Maar als men de blik richt op de werkelijke samenhangen in het leven, dan weet men dat de logisch verst van elkaar verwijderde dingen in het werkelijke bestaan vaak zeer dicht bij elkaar staan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 305 –Die geistig-seelischen Grundkräfte der Erziehungskunst – Oxford, 21 augustus 1922 (bladzijde 112)

Eerder geplaatst op 24 februari 2014

Als een mens door een ongeluk plotseling te gronde gaat

Stelt u zich eens voor, een mens wordt gedood, hij gaat door een ongeluk te gronde. Nemen we aan, een mens vindt in zijn dertigste jaar de dood. Voor de uiterlijke fysieke beschouwing is zo’n plotselinge dood een soort toeval; maar voor de geesteswetenschappelijke beschouwing is het eenvoudig lachwekkend om zo’n zaak als toeval te zien. Want op het moment dat door een uiterlijke oorzaak, van buitenaf, een mens plotseling overlijdt, gaat er snel ontzaglijk veel in hem om. Bedenkt u, bij de gewone gang van zaken zou deze zelfde mens, die met dertig jaar de dood zou vinden, misschien zeventig, tachtig, negentig jaar zijn geworden. Dan zou hij, doordat hij van zijn dertigste tot zijn negentigste jaar nog geleefd zou hebben, langzaam achter elkaar veel in het leven meegemaakt hebben aan levenservaring. Wat hij zo in zestig jaar zou hebben doorgemaakt aan levenservaring, maakt hij, als hij in zijn dertigste jaar gedood wordt, kort, misschien in een halve minuut zou het kunnen zijn, door. De tijdsverhoudingen zijn, als de geestelijke wereld in beschouwing komt, nu eenmaal anders dan ze hier op het fysieke plan verschijnen. Een snelle dood, die door externe gebeurtenissen wordt veroorzaakt – men moet de zaak zeer precies nemen -, kan in bepaalde omstandigheden de ervaring, de ervaring zeg ik, de levenswijsheid van het hele leven, dat nog zou hebben kunnen komen, laten doormaken.

Bron: Rudolf Steiner – GA 180 –  Mysterienwahrheiten und Weihnachtsimpulse – Dornach 12 januari 1918 (bladzijde 235)