Waarom komt men zo veel ruzie, conflicten, haat tegen? (5 van 10)

Wie deze bewering oppervlakkig uitlegt, moet deze miskennen en kan het slechts fantasterij vinden. De goedkope tegenwerping dat er toch zeer wijze mensen met een zwakke gezondheid en robuuste mensen met minder wijsheid zijn, kan toch ook degene zelf wel maken, die bovenstaande bewering oppert. Zo eenvoudig liggen de dingen echter beslist niet, dat met dergelijke tegenwerpingen iets zwaarwegends gezegd zou zijn. Oorzaak en uitwerking, dwaling en kwaad liggen vaak ver uit elkaar. En reeds om in de betekenis van zo’n bewering door te dringen, moet men zich dieper met de antroposofische denkwijze inlaten.

Morele en fysieke kwalen komen voort uit fouten en dwalingen: en wie zich naar waarheid en wijsheid opwerkt, die bevordert het moreel goede en ook de lichamelijke gezondheid in de wereld. Daarin ligt de juistheid van de beweringen over geestelijke genezing. En het gaat erom in te zien, dat de mens de moraliteit en de gezondheid vooruit brengt als hij de goddelijke wijsheid, waaruit de harmonie in de wereld is ontstaan, ook in zijn ziel laat binnenstromen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 034 – GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis» (bladzijde 177-178)

http://fvn-archiv.net/PDF/GA/GA034.pdf#page=177

Eerder geplaatst op 2 juni 2018

Waarom komt men zo veel ruzie, conflicten, haat tegen? (3 van 10)

Zou de mens zich niet kunnen vergissen, dan zou hij geen mens zijn. Dit is hij doordat hij niet als een slaaf van een onfeilbare natuurlijke orde, maar uit eigen vrije keuze zijn handelingen kan volbrengen. De mogelijkheid om in dwalingen en fouten te vervallen geeft hem zijn menselijke waardigheid, maar maakt hem ook tot veroorzaker van onmetelijk veel kwaad en ellende. Hoe dieper men doordringt in de antroposofie, hoe meer men de samenhang ontdekt tussen de dwaling en het kwaad. Zo waar als het is, dat al het zintuiglijke en materiële uit de geest voortkomt, zo waar is het ook dat al het kwaad in de aardse wereld uit de dwalingen van de geest voortkomt.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 034 – GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis» (bladzijde 176-177)

Eerder geplaatst op 31 mei 2018

Het geloof dat alle mensen hen schade of kwaad willen berokkenen, zal het meeste bij egoïstische naturen ontstaan  

Wie door het leven gaat en zijn blik een weinig helderziende heeft laten maken door de spirituele wetenschap, die zal altijd zien – vanzelfsprekend zijn er redenen om over liefdeloosheid te klagen, maar niettemin zal men zien -, dat het meeste over liefdeloosheid wordt geklaagd door degenen, die eigenlijk egoïsten zijn; en het geloof dat alle mensen hen schade of kwaad willen berokkenen, zal het meeste bij egoïstische naturen ontstaan, terwijl naturen die van zichzelf liefdevol en in staat tot liefde zijn, niet gemakkelijk tot het geloof komen dat ze vervolgd worden, dat men hen alle mogelijke kwaad wil doen enzovoort.

 Bron: Rudolf Steiner – GA 275 – Kunst im Lichte der Mysterienweisheit – Dornach, 3 januari 1915 (bladzijde 143-144)

Eerder geplaatst op 12 februari 2015

Waarom komt men zo veel ruzie, conflicten, haat tegen? (3 van 10)

Zou de mens zich niet kunnen vergissen, dan zou hij geen mens zijn. Dit is hij doordat hij niet als een slaaf van een onfeilbare natuurlijke orde, maar uit eigen vrije keuze zijn handelingen kan volbrengen. De mogelijkheid om in dwalingen en fouten te vervallen geeft hem zijn menselijke waardigheid, maar maakt hem ook tot veroorzaker van onmetelijk veel kwaad en ellende. Hoe dieper men doordringt in de antroposofie, hoe meer men de samenhang ontdekt tussen de dwaling en het kwaad. Zo waar als het is, dat al het zintuiglijke en materiële uit de geest voortkomt, zo waar is het ook dat al het kwaad in de aardse wereld uit de dwalingen van de geest voortkomt.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 034 –  GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis»  (bladzijde 176-177)

De menselijke intelligentie zal steeds sterker de neiging vertonen het kwade uit te den­ken

Onze in­telligentie gaat een bepaalde weg; tegenwoordig verkeren we nog sterk in een ontwikkeling van de intelligentie zoals de Grieken die hadden. Door onze intelligentie begrijpen wij dat wat aan de dood onderhevig is. Maar ook deze vorm van intel­ligentie die het dode begrijpt, verandert. In de komende eeu­wen en millennia zal deze intelligentie iets totaal anders wor­den. Onze intelligentie heeft nu al een bepaalde aanleg. De mensheid zal terechtkomen in een ontwikkeling van de intelli­gentie waarin deze de neiging zal hebben alleen het onware, de dwaling, het bedrog te begrijpen, en alleen het kwade uit te denken.

De leerlingen van de esoterische scholen, en met name de ingewijden, wisten vanaf een bepaalde tijd dat de menselijke intelligentie een ontwikkeling naar het kwade doormaakt en dat het steeds moeilijker zal worden alleen door intelligentie het goede te herkennen. De mensheid verkeert nu nog in deze overgang. Wij zouden kunnen zeggen: het lukt de mens nog net, wanneer hij zijn intelligentie gebruikt en geen buitenge­woon wilde instincten in zich heeft, enigszins naar het licht van het goede op te zien. Maar deze menselijke intelligentie zal steeds sterker de neiging vertonen, het kwade uit te den­ken, het kwade in te voegen in het morele en in het kennen, de dwaling.

Dat was een van de redenen waarom de ingewijden zich de mannen van zorg noemden, omdat de ontwikkeling van de mensheid in de eenzijdigheid, zoals ik die zojuist uiteengezet heb, inderdaad zorgen baart; zorgen juist om de ontwikkeling van de intelligentie. Het is tenslotte niet voor niets dat de intelligentie de moderne mens zozeer met trots en hoogmoed vervult. Dat is, zo zou ik het willen noemen, een voorproefje voor het kwaad-worden van de intelligentie in de vijfde na-Atlantische periode, waarin wij nog maar aan het begin staan. Wanneer de mens niets anders zou ontwikkelen dan zijn intel­ligentie, dan zou hij op aarde een boos wezen worden. Wan­neer wij vertrouwen willen hebben in de toekomst van de mensheid en deze toekomst als een vruchtbare toekomst wil­len zien, dan mogen wij niet vertrouwen op de eenzijdige ont­wikkeling van de intelligentie. In de Egyptisch-Chaldeeuwse tijd was deze intelligentie nog iets goeds, maar daarna is zij tot iets geworden dat verwant is met de krachten van de dood. Deze intelligentie zal een verbinding aangaan met de krachten van bedrog, van dwaling en van het boze.

Hierover zou de mensheid zich vooral geen illusies moeten maken. We moeten er in alle openheid rekening mee houden dat we ons moeten beschermen tegen de eenzijdige ontwik­keling van de intelligentie. Niet voor niets zal er juist door de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap iets anders kunnen komen: namelijk het opnemen van dat wat door een vernieuwd schouwen uit de geestelijke wereld kan worden verworven, wat niet door intelligentie begrepen kan worden maar pas begrepen kan worden wanneer men accepteert wat de wetenschap van de inwijding door middel van het schou­wen uit de geestelijke wereld haalt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 296 – Die Erziehungsfrage als soziale Frage – Dornach, 16 augustus 1919 (bladzijde 89-90)

Overgenomen uit het boek Opvoeden en onderwijzen als sociale opgave (bladzijde 101-102). Vertaling John Hogervorst en Hanneke Nelemans.

Eerder geplaatst op 9 november 2014