Over onderwijs en kunst

Het is onze taak om in onze onderwijsmethode altijd de gehele mens in aanmerking te nemen (Duits: in Anspruch nehmen). Dat zouden we niet kunnen doen als we niet op de vorming van het kunstzinnig gevoel in de menselijke aanleg onze aandacht zouden richten. Daarmee zullen we de mens ook voor later  geneigd maken met zijn gehele wezen interesse te winnen voor de hele wereld. 

De basisfout is tot op vandaag de dag altijd geweest dat mensen zich alleen met hun hoofd hebben geplaatst in de wereld; het andere deel hebben ze alleen maar meegesleept. En het resultaat is dat nu de andere delen zich naar hun dierlijke instincten richten, zich emotioneel uitleven – zoals we het nu beleven in wat zich zo extreem verspreidt vanuit het oosten van Europa. Dit treedt nu op  doordat niet aan de hele mens zorg is besteed (Duits: gepflegt worden ist)

Echter niet alleen moet er aan het kunstzinnige zorg worden besteed, maar het gehele onderwijs moet uit het kunstzinnige worden ontnomen. Alle methodologie moet in het kunstzinnige worden ondergedompeld. Het opleiden en onderwijzen moet een werkelijke kunst worden. De kennis mag ook daar alleen maar de basis zijn. 

Bron: Rudolf Steiner – GA 294 – Erziehungskunst/Methodisch-Didaktisches – Stuttgart, 21 augustus 1919 (bladzijde 11)

51GmFafEfsL._SX355_BO1,204,203,200_

Eerder geplaatst op 29 juli 2019 (6 reacties)

Verandering

De sterkste impulsen, die in het gewone leven op deze verandering (van karaktereigenschappen, temperamenten enz. R.v.D.) aansturen, zijn die van religieuze aard. Wanneer het Ik de impulsen, die uit de religie voortkomen, telkens en telkens weer op zich laat inwerken, dan vormen die in hem een macht, die tot in het etherlichaam doorwerkt en dit op dezelfde wijze verandert, als geringere drijfveren van het leven de verandering van het astraallichaam bewerken.  

Deze geringere drijfveren van het leven, die door leren, nadenken, veredeling van gevoelens enz. tot de mens komen,  staan onder de invloed van het op velerlei wijze afwisselende bestaan; religieuze gevoelens drukken echter op al het denken een zekere stempel van eenheid. Zij verbreiden als het ware een gemeenschappelijk, onverdeeld licht over het gehele zieleleven. De mens denkt en voelt heden dit, morgen dat. De meest uiteenlopende redenen geven daartoe aanleiding. 

Wie echter door zijn religieuze gevoel – van welke aard het dan ook mag zijn – iets bevroedt, wat alle veranderlijkheid doortrekt, die zal al hetgeen hij heden denkt en voelt evenzeer op deze grondstemming betrekken, als hetgeen zijn ziel morgen ervaart. De religieuze belijdenis grijpt daardoor diep in het zieleleven in; de invloeden ervan worden in de loop van de tijd voortdurend sterker, omdat zij bij voortdurende herhaling werken. Daarom krijgen zij de macht om op het etherlichaam in te werken.  

Op een dergelijke wijze werken de invloeden van de ware kunst op de mens in. Wanneer hij door de uiterlijke vorm, door kleur en klank van een kunstwerk de geestelijke achtergrond ervan met zijn voorstellingsvermogen en gevoel doordringt, dan werken de impulsen die het Ik daardoor ontvangt, inderdaad ook tot in het etherlichaam door. Als men deze gedachtengang tot het einde doordenkt, kan men begrijpen, welk een onmetelijke waarde de kunst voor alle menselijke ontwikkeling heeft. Hiermee zijn slechts enkele dingen aangeduid, die aan het ik de impulsen schenken, om op het etherlichaam in te werken. Er zijn veel zulke invloeden in het menselijke leven, die voor de waarnemende blik niet zo duidelijk blijken als de hier genoemde.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS: Wesen der Menschheit – bladzijde 73-74

Deze vertaling is van F. Wilmar 

4697_steiner

Het kind dat op zo’n wonderbaarlijke manier ons de diepste wereldraadselen openbaart

Opvoeding wordt door de antroposofische geesteswetenschap niet opgevat als een wetenschap, niet als een theoretische kennis, maar als een echte kunst, als een kunst die te maken krijgt met het meest edele materiaal dat we in de wereld hebben, met de mens zelf, met het kind dat op zo’n wonderbaarlijke manier ons de diepste wereldraadselen openbaart, wanneer het jaar na jaar, men zou willen zeggen, van week tot week ons laat zien, hoe door de fysiognomie, door de gebaren, door alles wat maar uitingen van leven in een kind zijn, hoe daar zichtbaar wordt het geestelijke, de ziel, die in het kind nog diep verborgen is als een goddelijke gave uit de geestelijke wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 218 – Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus – Londen, 20 november 1922 (bladzijde 243-244)  

Vertaling: Pieter H.A. Witvliet

Zie voor de hele vertaling van deze voordracht zijn website: VRIJESCHOOL PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN – OPVOEDKUNST DOOR MENSKUNDE 

Eerder geplaatst op 9 augustus 2016 (4 reacties)

We moeten niet geloven dat, als we het intellect ontwikkelen, we ook het geestelijke in de mens ontwikkelen

Het intellect is vooralsnog het meest geestelijke in ons; als we het echter eenzijdig ontwikkelen, gevoel en wil niet met hem, dan ontwikkelen we altijd de neiging naar materialistisch denken. Hoewel het intellect in onszelf het meest geestelijke is gedurende het fysieke aardeleven, heeft dit intellect in ons de drang naar het materialisme. We moeten namelijk niet geloven dat, als we het intellect ontwikkelen, we ook het geestelijke in de mens ontwikkelen. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, toch is het waar: we ontwikkelen in de mens alleen het vermogen om het materiële te begrijpen doordat we zijn intellect ontwikkelen. 

Pas doordat we op smaakvolle, esthetische wijze zijn gemoed, zijn gevoelsleven ontwikkelen, pas daardoor wijzen we het intellect van de mens op het geestelijke. En pas doordat we wilsopvoeding bedrijven, zelfs als deze wilsopvoeding wordt gedaan door uiterlijke handvaardigheid, leggen we in de mens de basis voor het richten van het verstand op de geest. Als zo weinig mensen tegenwoordig de neiging hebben het intellect op de geest te richten, dan berust dit op het feit dat de wil zo verkeerd geschoold werd tijdens de kinderjaren.

Waardoor leren we echter als leraar de wil op de juiste manier op te voeden? Ik heb daar onlangs al opmerkzaam op gemaakt: We leren het doordat we het kind vóór alles actief laten zijn in de kunst; dat we zo mogelijk vroeg muziek, tekeningen, schilderijen het kind niet alleen laten aanhoren en aanschouwen, maar voor zover het mogelijk is, laten meedoen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 297 – Idee und Praxis der Waldorfschule – Stuttgart, 31 augustus 1919 (bladzijde 60)

Eerder geplaatst op 5 september 2015 (3 reacties)

Het kind dat op zo’n wonderbaarlijke manier ons de diepste wereldraadselen openbaart

Opvoeding wordt door de antroposofische geesteswetenschap niet opgevat als een wetenschap, niet als een theoretische kennis, maar als een echte kunst, als een kunst die te maken krijgt met het meest edele materiaal dat we in de wereld hebben, met de mens zelf, met het kind dat op zo’n wonderbaarlijke manier ons de diepste wereldraadselen openbaart, wanneer het jaar na jaar, men zou willen zeggen, van week tot week ons laat zien, hoe door de fysiognomie, door de gebaren, door alles wat maar uitingen van leven in een kind zijn, hoe daar zichtbaar wordt het geestelijke, de ziel, die in het kind nog diep verborgen is als een goddelijke gave uit de geestelijke wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 218 – Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus – Londen, 20 november 1922 (bladzijde 243-244)  

Vertaling: Pieter H.A. Witvliet.

Zie voor de hele vertaling van deze voordracht zijn website: VRIJESCHOOL PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN – OPVOEDKUNST DOOR MENSKUNDE

Eerder geplaatst op 7 juni 2014