Ketters, Dwazen en Dromers

Vandaag de dag behandelt men ketters niet meer zoals vroeger. Men brengt ze niet meer op de brandstapel, maar men beschouwt ze als dwazen en dromers, die vanuit willekeurige fantasie spreken. Men maakt ze belachelijk en men gaat zitten op de hoge stoel van de wetenschap en zegt dat het niet met echte wetenschap verenigbaar is, niet wetend dat het de ware, echte wetenschap is, die voor deze waarheden vereist zijn.

We zouden honderden en honderden van dergelijke waarheden kunnen aanvoeren, die ons laten zien, hoe geesteswetenschap het leven belichten kan, doordat ze aantoont dat een onsterfelijke wezenskern in de mens woont, die door de dood de geestelijke wereld binnentrekt, en als hij zijn bestemming daar vervuld heeft, weer terugkeert in het fysiek-zintuiglijk bestaan om nieuwe ervaringen te verzamelen, die hij dan weer door de dood omhoogdraagt in geestelijke werelden.

We zullen zien dat de banden die gevormd zijn van mens tot mens, van ziel tot ziel op alle gebieden van het leven, die eigenschappen (Duits: Züge) van het hart, die van ziel naar ziel gaan, die anders niet te verklaren zijn, verklaard kunnen worden doordat ze aangeknoopt zijn in vroegere levenssituaties. En dat wat we nu aanknopen aan innerlijke geestelijke banden, niet ophoudt als de dood intreedt, maar dat wat als levensbanden van ziel tot ziel gaat, onsterfelijk is als de menselijke ziel zelf, hoe dat voortleeft in de geestelijke wereld en weer leven zal in andere toekomstige omstandigheden op aarde en nieuwe incarnaties. En het is slechts een kwestie van de ontwikkeling dat de mensen ook herinneringen zullen hebben aan hun vroegere belevenissen op aarde, aan wat ze in hun geest en ziel doorgemaakt hebben in vroegere aardelevens en bestaansomstandigheden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 272 – Faust, der strebende Mensch – Straatsburg, 2 januari 1910 (bladzijde 19-20)

een-dwaas-gaat-in-zijn-eigen-ogen-altijd-de-juiste-weg-maar-de-wijze-luistert-naar-goede-raad-spreuk

Eerder geplaatst op 2 februari 2017

Mensen zullen zeggen: Het is pathologisch om ooit aan geest en ziel te denken

Zoals indertijd bij het concilie van Constantinopel (869 n. Chr.) de geest afgeschaft is, dat wil zeggen zoals men dogmatisch bepaald heeft: De mens bestaat slechts uit lichaam en ziel, van een geest te spreken is ketters -, zo zal men in een andere vorm nastreven om de ziel, het zielenleven af te schaffen.

En de tijd zal komen, misschien in een niet zo verre toekomst, waar bij een dergelijk congres zoals dat in 1912 heeft plaatsgevonden, nog geheel andere dingen zich zullen ontwikkelen, waarbij nog heel andere tendensen zullen opkomen, waar men zeggen zal: Het is al ziekelijk bij een mens, als hij aan ziel en geest denkt. Gezond zijn alleen de mensen die alleen maar van lichaam spreken. – Men zal het als een symptoom van een ziekte zien, als een mens zich zo ontwikkelt dat hij op het begrip komen kan: Er bestaat een geest of een ziel. – Dat zullen zieke mensen zijn. En men zal – daar kunt u zeker van zijn – een geschikt medicijn vinden dat men gebruiken zal. Indertijd schafte men de geest af. De ziel zal men afschaffen door een medicijn. Men zal door een “gezond inzicht” een vaccin vinden, waarmee het organisme zo bewerkt wordt in de zo vroeg mogelijke jeugd, zo mogelijk meteen bij de geboorte, dat dit menselijk lichaam niet op de gedachte komt: Er bestaat een ziel en een geest.

Zo scherp zullen de beide wereldbeschouwingsstromingen tegenover elkaar komen te staan. De ene zal nadenken over hoe begrippen en ideeën te vormen, opdat zij de echte werkelijkheid, de geest- en zielwerkelijkheid weergeven (Duits: gewachsen sind). De anderen, de volgelingen van het hedendaagse materialisme, zullen het vaccin zoeken dat het lichaam “gezond” maakt, dat wil zeggen: zo maakt, dat dit lichaam door zijn constitutie niet meer over zulke dwaze dingen praat als ziel en geest, maar “gezond” spreekt over de krachten, die in machines en chemicaliën leven, die in de wereldnevel planeten en zonnen vormen. Dat zal men door fysieke procedures teweegbrengen. Aan de materialistische medici zal men het overlaten om de zielen uit de mensheid te verdrijven.

Ja, degenen die geloven dat men met luchthartige begrippen in de toekomst kan zien, die vergist zich zeer. Met ernstige, grondige, diepe begrippen moet men in de toekomst zien. Geesteswetenschap is niet een fantasterij (Duits: Spielerei), is niet zomaar een theorie, maar geesteswetenschap is tegenover de evolutie van de mensheid een werkelijke verplichting.

Veel-mensen-vergeten

Bron: Rudolf Steiner – GA 177 – Die spirituellen Hintergründe der äußeren Welt/Der Sturz der Geister der Finsternis – Dornach, 7 oktober 1917 (bladzijde 97-98)

Eerdere geplaatst op 8 januari 2017 (8 reacties)

Ketters

Velen geloven zich echte Christenen te mogen noemen en de anderen, bijvoorbeeld antroposofische christenen, ketters. Men moet daartoe weinig christelijk gevoel hebben. Het mag misschien wel geoorloofd zijn om te vragen: Is het dan werkelijk christelijk om te denken dat ik alles doen kan en dat Christus alleen in de wereld is gekomen, om dat alles van mij weg te nemen, om mij mijn zonden te vergeven, zodat ik met mijn karma, met mijn zonden niets meer van doen heb? 

Ik denk dat op zo’n manier van denken een ander woord meer van toepassing is dan het woord “christelijk”; misschien zou het woord “gemakkelijk” beter zijn dan het woord “christelijk”. Gemakkelijk zou het in ieder geval zijn als men alleen berouw zou moeten hebben, en dat daardoor alles, wat men in de wereld misdaan heeft, uitgewist zou zijn voor zijn gehele latere karma.

easyway

Bron: Rudolf Steiner – GA 155 – CHRISTUS UND DIE MENSCHLICHE SEELE – Norrköping, 15 juli 1914 (bladzijde 190)

Eerder geplaatst op 6 januari 2017 (1 reacties)

Ik heb u nog veel te zeggen

Degenen die altijd zeggen: ‘Ja, dat staat niet in de Bijbel, dat is niet het ware christendom, en het zijn ketters die van iets anders beweren dat het christendom is’ – dezen kunnen erop worden gewezen dat Christus ook gezegd heeft: ‘Ik heb u nog veel te zeggen, maar u kunt het nu nog niet verdragen.’ Dat heeft hij niet gezegd om de mensen erop te wijzen dat hij hen iets onthouden wil, maar dat hij hen steeds van tijdperk tot tijdperk nieuwe openbaringen wil doen. En hij zal ze doen door degenen die hem begrijpen willen. En degenen die dit loochenen, begrijpen ook niet de Bijbel, ook niet het christendom. Want ze begrijpen en beluisteren niet wat de christelijke vermaning in deze woorden is, wat de Christus bedoeld heeft: ‘Ik heb u nog veel te zeggen, bereidt u echter voor dat u het leert verdragen, dat u daarvoor begrip verkrijgt.’

Bron: Rudolf Steiner – GA 127 – Die Mission der neuen Geistesoffenbarung – München, 3 mei 1911 (bladzijde 168)

Eerder geplaatst op 29 mei 2015 (1 reactie)

Ketters, Dwazen en Dromers

Vandaag de dag behandelt men ketters niet meer zoals vroeger. Men brengt ze niet meer op de brandstapel, maar men beschouwt ze als dwazen en dromers, die vanuit willekeurige fantasie spreken. Men maakt ze belachelijk en men gaat zitten op de hoge stoel van de wetenschap en zegt, dat het niet met echte wetenschap verenigbaar is, niet wetend dat het de ware, echte wetenschap is, die voor deze waarheden vereist zijn.

We zouden honderden en honderden van dergelijke waarheden kunnen aanvoeren, die ons laten zien, hoe geesteswetenschap het leven belichten kan, doordat ze aantoont dat een onsterfelijke wezenskern in de mens woont, die door de dood de geestelijke wereld binnentrekt, en als hij zijn bestemming daar vervuld heeft, weer terugkeert in het fysiek-zintuiglijk bestaan om nieuwe ervaringen te verzamelen, die hij dan weer door de dood omhoogdraagt in geestelijke werelden.

We zullen zien dat de banden die gevormd zijn van mens tot mens, van ziel tot ziel op alle gebieden van het leven, die eigenschappen (Duits: Züge) van het hart, die van ziel naar ziel gaan, die anders niet te verklaren zijn, verklaard kunnen worden doordat ze aangeknoopt zijn in vroegere levenssituaties. En dat wat we nu aanknopen aan innerlijke geestelijke banden, niet ophoudt als de dood intreedt, maar dat wat als levensbanden van ziel tot ziel gaat, onsterfelijk is als de menselijke ziel zelf, hoe dat voortleeft in de geestelijke wereld en weer leven zal in andere toekomstige omstandigheden op aarde en nieuwe incarnaties. En het is slechts een kwestie van de ontwikkeling, dat de mensen ook herinneringen zullen hebben aan hun vroegere belevenissen op aarde, aan wat ze in hun geest en ziel doorgemaakt hebben in vroegere aardelevens en bestaansomstandigheden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 272 – Faust, der strebende Mensch – Straatsburg, 2 januari 1910 (bladzijde 19-20)

Eerder geplaatst op 27 december 2015