Verschil tussen filosofische denkwijze en geesteswetenschap

Van wat men tegenwoordig gewend is filosofische denkwijze te noemen, verschilt de geesteswetenschap fundamenteel. De filosofische manier van denken wil voor alles tot haar resultaten komen door verstandelijke overwegingen, door louter begripsverbindingen, door gevolgtrekkingen en dergelijke. De filosofische denkwijze, zoals ze vandaag de dag vaak opgevat wordt, is niet in staat datgene in de menselijke natuur te vatten, wat werkelijk door de poort van de dood gaat, wat werkelijk in staat is te leven onafhankelijk van het fysieke lichaam.

Voor de geesteswetenschap is echter deze puur filosofische, op begrippen en gedachten van de uiterlijke wereld steunende manier van beschouwen van meet af aan iets dergelijks als de volgende wat triviale vergelijking. Deze puur op verstandelijke basis, zoals men vaak zegt opbouwende filosofie, is iets dat net zomin tot werkelijke resultaten over het geestelijke leven kan komen, net zomin als de geest in het menselijk kenvermogen te voorschijn kan komen, als dat de mens zich kan voeden doordat hij zichzelf eet.

Net zoals het voedingsproces iets moet nemen (ergreifen), dat buiten zijn lichaam staat, als het het menselijke of dierlijke organisme dienen wil, zo moet het menselijke kennen iets nemen dat buiten de loutere begrips- en ideeënverbindingen en ideeëngevolgtrekkingen ligt, als aan de ware kennisverlangens van de mens moet worden voldaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 64 – Aus schicksaltragender Zeit – VIII – Was ist am Menschenwesen sterblich? – Berlijn, 26 februari 1915 (bladzijde 255-256)

Eerder geplaatst op 21 oktober 2016 

Vragen naar zin en betekenis van het leven zouden onbeantwoord moeten blijven, wanneer er geen toegang tot bovenzinnelijke werelden zou zijn

Wie er aan begint, geesteswetenschappelijke resultaten van zodanige aard te beschrijven, als in dit boek opgetekend zijn, moet er in de eerste plaats rekening mee houden, dat zo iets tegenwoordig in de ruimste kringen als onmogelijk wordt beschouwd. Er worden immers in de volgende uiteenzettingen dingen gezegd, waarvan een denken, dat in onze tijd voor streng doorgaat, beweert, dat ‘zij voor een menselijke intelligentie vermoedelijk nimmer vast te stellen zullen zijn’. – Wie de motieven kent en naar waarde weet te schatten, die menige ernstige persoonlijkheid ertoe voeren, om die onmogelijkheid staande te houden, zou telkens weer opnieuw willen pogen aan te tonen, op welke misverstanden het geloof berust, dat aan het menselijk kenvermogen het binnendringen in de bovenzinnelijke werelden zou zijn ontzegd. […] Vooreerst zal geen menselijke ziel op den duur bij dieper nadenken voor het feit blind kunnen blijven: dat haar gewichtigste vragen naar zin en betekenis van het leven onbeantwoord zouden moeten blijven, wanneer er geen toegang tot bovenzinnelijke werelden zou zijn. Theoretisch kan men voor dit feit de ogen sluiten; de diepten van het zieleleven gaan echter met dit zelfbedrog niet mee. – Wie deze zielediepten niet beluisteren wil, zal uiteraard tegenover uiteenzettingen over bovenzinnelijke gebieden een afwijzende houding aannemen. Maar er zijn nu eenmaal mensen, wier aantal waarlijk niet gering is, die onmogelijk doof kunnen blijven voor de stem uit de diepten. Zij moeten steeds aan de poorten kloppen, die volgens de mening der anderen het ‘ondoorgrondelijke’ afsluiten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS – Vorbemerkungen zur vierten Auflage [1913] – bladzijde 16

Deze vertaling is van F. Wilmar

Eerder geplaatst op 22 mei 2014

Gebrek aan achting, antipathie, onderschatting van het waardeerbare brengen het kennend vermogen tot verlamming en verval

Het valt de mens aanvankelijk niet licht aan te nemen dat gevoelens als eerbied, achting enz. van betekenis zijn voor zijn kenvermogen. De reden daarvan ligt in ’s mensen geneigdheid om zich dit laatste als een op zichzelf staand vermogen voor te stellen, geen verband houdende met het overige zielengebeuren. Men vergeet daarbij dat het de ziel is, die de gave van het kennen bezit. En voor de ziel zijn gevoelens hetzelfde wat voor het lichaam de voedingsstoffen zijn. Geeft men het lichaam stenen in plaats van brood, dan komt zijn werkzaamheid tot stilstand. Zo is het ook met de ziel. Voor haar zijn gevoelens van verering, van achting en devotie voedende stoffen, die haar sterk en gezond maken, bovenal haar kracht geven om tot inzicht te komen. Gebrek aan achting, antipathie, onderschatting van het waardeerbare brengen het kennend vermogen tot verlamming en verval. […] De verering wekt in de ziel een kracht van sympathie, waardoor eigenschappen van het ons omringende die anders verborgen blijven tot ons worden getrokken.

Bron: Rudolf Steiner – GA 10 – Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten? (bladzijde 25)

Vertaling overgenomen uit de vierde druk van de Nederlandstalige uitgave (bladzijde 21-22).

Eerder geplaatst op 1 april 2013

Vragen naar zin en betekenis van het leven zouden onbeantwoord moeten blijven, wanneer er geen toegang tot bovenzinnelijke werelden zou zijn  

Wie er aan begint, geesteswetenschappelijke resultaten van zodanige aard te beschrijven, als in dit boek opgetekend zijn, moet er in de eerste plaats rekening mee houden, dat zo iets tegenwoordig in de ruimste kringen als onmogelijk wordt beschouwd. Er worden immers in de volgende uiteenzettingen dingen gezegd, waarvan een denken, dat in onze tijd voor streng doorgaat, beweert, dat ‘zij voor een menselijke intelligentie vermoedelijk nimmer vast te stellen zullen zijn’. – Wie de motieven kent en naar waarde weet te schatten, die menige ernstige persoonlijkheid ertoe voeren, om die onmogelijkheid staande te houden, zou telkens weer opnieuw willen pogen aan te tonen, op welke misverstanden het geloof berust, dat aan het menselijk kenvermogen het binnendringen in de bovenzinnelijke werelden zou zijn ontzegd. […]

Vooreerst zal geen menselijke ziel op den duur bij dieper nadenken voor het feit blind kunnen blijven: dat haar gewichtigste vragen naar zin en betekenis van het leven onbeantwoord zouden moeten blijven, wanneer er geen toegang tot bovenzinnelijke werelden zou zijn. Theoretisch kan men voor dit feit de ogen sluiten; de diepten van het zieleleven gaan echter met dit zelfbedrog niet mee. – Wie deze zielediepten niet beluisteren wil, zal uiteraard tegenover uiteenzettingen over bovenzinnelijke gebieden een afwijzende houding aannemen. Maar er zijn nu eenmaal mensen, wier aantal waarlijk niet gering is, die onmogelijk doof kunnen blijven voor de stem uit de diepten. Zij moeten steeds aan de poorten kloppen, die volgens de mening der anderen het ‘ondoorgrondelijke’ afsluiten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS – Vorbemerkungen zur vierten Auflage [1913] – bladzijde 16

Deze vertaling is van F. Wilmar

Gebrek aan achting, antipathie, onderschatting van het waardeerbare brengen het kennend vermogen tot verlamming en verval

Het valt de mens aanvankelijk niet licht aan te nemen dat gevoelens als eerbied, achting enz. van betekenis zijn voor zijn kenvermogen. De reden daarvan ligt in ’s mensen geneigdheid om zich dit laatste als een op zichzelf staand vermogen voor te stellen, geen verband houdende met het overige zielengebeuren. Men vergeet daarbij dat het de ziel is, die de gave van het kennen bezit. En voor de ziel zijn gevoelens hetzelfde wat voor het lichaam de voedingsstoffen zijn. Geeft men het lichaam stenen in plaats van brood, dan komt zijn werkzaamheid tot stilstand. Zo is het ook met de ziel. Voor haar zijn gevoelens van verering, van achting en devotie voedende stoffen, die haar sterk en gezond maken, bovenal haar kracht geven om tot inzicht te komen. Gebrek aan achting, antipathie, onderschatting van het waardeerbare brengen het kennend vermogen tot verlamming en verval. […] De verering wekt in de ziel een kracht van sympathie, waardoor eigenschappen van het ons omringende die anders verborgen blijven tot ons worden getrokken.

Bron: Rudolf Steiner – GA 10 – Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten? (bladzijde 25)

Vertaling overgenomen uit de vierde druk van de Nederlandse uitgave (bladzijde 21-22).