Geen opvoedingsroutine, maar daadwerkelijke opvoedingspraktijk

De leerkracht, de opvoeder mag niet eerst iets theoretisch leren en dan tegen zichzelf zeggen: ‘Wat ik theoretisch geleerd heb, pas ik nu zus of zo toe op het kind. Dan neemt hij afstand tot het kind, hij komt het kind niet nader. De leerkracht zou wat hij over de mens weet, als een soort hoger instinct moeten krijgen, zodat hij op een bepaalde manier instinctief tegenover iedere uiting van het individuele kinderleven staat.

Daardoor is dus de antroposofische menskunde anders dan de huidige. De menskunde van nu leidt hoogstens tot opvoedingsroutine, maar niet tot een echte opvoedingsstemming en tot daadwerkelijke opvoedingspraktijk. Want aan een echte opvoedingspraktijk moet zo’n menskunde ten grondslag liggen die wat het kind betreft, ieder ogenblik instinctief wordt, zodat uit alles wat vanuit het kind naar je toe komt, je in ieder individueel geval weet, wat je moet doen. 

Wanneer ik een vergelijking mag maken, zou ik willen zeggen: het is toch zo dat we allerlei theorieën hebben over eten en drinken, maar over het algemeen houden we ons in het leven niet aan wat er theoretisch bedacht kan worden, wanneer je moet eten, wanneer je moet drinken. Je drinkt als je dorst hebt – dat komt vanuit de hele constitutie van je organisme – je eet als je honger hebt. Dat dat ingebed is in een zeker levensritme, daar zijn goede redenen voor, maar de mens eet en drinkt wanneer hij honger of dorst heeft; dat brengt het leven zelf mee. 

Nu moet een menskunde die aan een echte opvoedingspraktijk ten grondslag ligt, in de mens, ten aanzien van een kind iets laten ontstaan, zoals de verhouding honger en eten ontstaat. Het moet zo natuurlijk zijn, als de manier waarop ik door honger een bepaalde verhouding tot eten krijg. Zo moet het heel natuurlijk worden door een echte menskunde die niet alleen doordringt tot vlees en bloed, maar ook een die doordringt tot de ziel en de geest, zodat ik, wanneer ik het kind voor me heb, sterk het verlangen voel: dit en dat moet je nu doen! 

Alleen wanneer op deze manier menskunde innerlijk zo rijkelijk aanwezig is dat die instinctief kan worden, kan ze opvoedingspraktijk worden; niet als je na experimenten een theorie vormt over zoiets als hoe het staat met de geheugenprestaties, aandacht enz. Daardoor leg je pas echt met je gedachten intellectualistisch een link tussen theorie en praktijk. Dat kan helemaal niet, daardoor maak je dat alle methodiek, elke opvoedingspraktijk van buitenaf komt. Wat we allereerst als menskunde willen ontwikkelen, is het wezenlijke begrijpen van een kind in zijn levensuitingen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 306 – Die pädagogische Praxis – Dornach, 16 april 1923 (bladzijde 32-33)

Vertaling: Pieter Witvliet. Voor zijn vertaling van de gehele voordracht zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN

Eerder geplaatst op 23 september 2018

rudolf-steiner-1861-1925-austrian-philosopher-social-reformer-T4MT58

Onbescheidenheid komt eigenlijk alleen voort uit gebrek aan kennis van de mens

Onbescheidenheid komt eigenlijk alleen voort uit gebrek aan kennis van de mens. Het zal zeer zeker niet uit een indringende, veelomvattende kennis van de mens in samenhang met de wereld en de historische gebeurtenissen voortkomen dat de mens zichzelf overschat, maar het zal tot gevolg hebben dat de mens zichzelf objectiever neemt. Juist als de mens zichzelf  niet kent, ontstaan in hem die gevoelens die uit het onbekende van zijn eigen wezen komen. Instinctieve, emotionele impulsen stijgen in hem op, en deze in het onderbewuste wortelende, instinctieve emotionele impulsen, die maken de mens eigenlijk onbescheiden, arrogant en zo meer.

Bron: Rudolf Steiner – GA 236 – Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge /Zweiter Band – Dornach, 23 april 1924 (bladzijde 48)

Eerder geplaatst op 26 april 2018  (1 reactie)

1200x1168

Onderbewustzijn / Karma

U zult wel vaker hebben gehoord dat wanneer criminele naturen, bij wie het instinctieve onderbewuste zeer sterk werkt, iets hebben gedaan, een of andere handeling hebben verricht, dat ze dan een eigenaardig instinct hebben: ze worden teruggedreven naar de plaats van hun daad, ze zoeken de plaats van hun handeling op, een onbestemd gevoel drijft ze daar naar toe.

Zulke voorvallen komen alleen in speciale gevallen tot uiting, maar het is algemeen menselijk met betrekking tot veel gebeurtenissen. Want als we iets hebben gedaan, een handeling uitgevoerd hebben, zelfs als het een schijnbaar onbeduidende actie was, dan blijft het bestaan – men kan het niet anders zeggen, hoewel het natuurlijk weer tot uitdrukking komt in een soort imaginatie – er blijft iets in ons van wat we hebben gedaan, van waarmee we in aanraking zijn gekomen tijdens de handeling; een bepaalde kracht blijft met ons Ik verbonden van de actie die we hebben verricht, van wat we hebben gedaan. De mens kan helemaal niets anders dan bepaalde verbindingen maken met alle wezens die hij ontmoet, en met de dingen die hij aanpakt – hoewel ik natuurlijk niet alleen het fysieke aanpakken bedoel -, met waarmee hij in het leven het een of ander doet.

We laten overal onze sporen achter en het gevoel verbonden te zijn met de dingen waarmee we in contact zijn gekomen door onze handelingen, blijft aanwezig in ons onderbewustzijn. Dit komt bij zulke naturen, over wie ik zojuist heb gesproken, op een abnormale manier tot uitdrukking, omdat het onderbewustzijn heel instinctief oplicht in het gewone bewustzijn; maar in het onderbewustzijn heeft iedereen het gevoel terug te moeten keren naar waar hij door zijn acties mee in aanraking is gekomen. Dit is het ook wat ons karma vormt; hieruit komt ons karma voort.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – Erdensterben und Weltenleben /Anthroposophische Lebensgaben / Bewußtseins-Notwendigkeiten für  Gegenwart und Zukunft – Berlijn, 19 maart 1918 (bladzijde 109-110)

Eerder geplaatst op 8 december 2019

rudolf-steiner-ga-181-erdensterben-und-weltenleben

Transformatie/Inspiratie/Instinct

Kijk naar het bloed dat vandaag de dag vloeit, kijk naar de mensen die tegen de muur gezet en doodgeschoten worden: dat zijn de inspiraties, die tot de mensen willen komen met de goede wil van de geestelijke wereld, die door de mensen gehaat wordt, en die zich daardoor omzetten in wilde, animale driften. Als de mens datgene, wat uit de geestelijke wereld als inspiratie tot hem wil komen, niet wil laten komen, dan transformeert het zich in wilde emoties, in dierlijke instincten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 192 – Geisteswissenschaftliche Behandlung sozialer und pädagogischer Fragen – Stuttgart, 22 juni  1919 (bladzijde 225)

Eerder geplaatst op 18 maart 2015

Eten in de toekomst

In de verre toekomst zal de mens op een hogere, spirituele trap iets hebben, wat het dier op een lagere trap heeft, als het over de weide loopt en de planten, die juist voor hem goed zijn, plukt en de andere laat staan. Een onbewust instinct, dat wil zeggen in werkelijkheid hogere geesten, leiden het dier. Op bewuste wijze zal de mens in de toekomst de planten nemen die goed voor hem zijn; niet zoals tegenwoordig waarbij hij nadenkt wat de beste substantie voor zijn lichaam is, maar een levendige verhouding zal hij hebben tot elke afzonderlijke plant, want hij zal weten dat wat de planten hebben geabsorbeerd ook als zodanig in hem overgaat. Het eten zal niet een nederige bezigheid zijn voor hem, maar iets wat met ziel en geest gedaan wordt, omdat hij zal weten dat alles wat hij eet de uiterlijke vorm van ziel en geest is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 105 – Welt, Erde und Mensch – Stuttgart 6 augustus 1908 (bladzijde 58)

Eerder geplaatst op 25 juli 2012