Individualiteit / Sekseverschillen

Een materialistische kijk op de wereld en op de mens, die alleen het tastbare en voor de hand liggende ziet, ziet natuurlijk alleen de grote fysiologische verschillen tussen man en vrouw. Wie blijft vasthouden aan deze materialistische beschouwing zal eenvoudigweg over het hoofd zien wat veel groter en diepgaander is dan de sekseverschillen en die zal de individualiteit niet opmerken, die boven het geslacht uitgaat en onafhankelijk van het geslacht is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 54 – Die  Welträtsel und  die  Anthroposophie – V. Die Frauenfrage – Hamburg, 17 november 1906 (bladzijde 113)

geslacht-symbool-betekenis-van-geslacht-en-gelijkheid-van-mannen-en-vrouwen_68708-503

Individualiteit en soort

Het is onmogelijk een mens geheel en al te begrijpen, wanneer men zijn beoordeling op het soortbegrip baseert. Het hardnekkigst houdt men aan het beoordelen naar de soort vast, wanneer het om het geslacht van de mens gaat. De man ziet in de vrouw, de vrouw in de man meestal teveel het algemene karakter van het andere geslacht en te weinig het individuele.

In de praktijk van het leven is dit minder in het nadeel van mannen dan van de vrouwen. Daarom is meestal de sociale positie van de vouw zo minderwaardig, omdat in velerlei opzicht, waarin dit niet zo zou moeten zijn, deze positie niet afhankelijk is gesteld van de individuele eigenschappen van de vrouw als op zichzelf staande persoonlijkheid, doch van de algemene voorstelling die men zich van de natuurlijke taak en behoeften van de vrouw maakt. De bezigheid van de man richt zich in het leven naar zijn individuele bekwaamheden en ambities; de bezigheid van de vrouw moet uitsluitend afhankelijk worden gesteld van het feit dat zij nu eenmaal vrouw is. De vrouw moet de slavin zijn van de soortgebondenheid, het algemeen-vrouwelijke.

Zolang door mannen nog wordt geredetwist over de vraag of de vrouw ‘door haar natuurlijke aanleg’ wel voor het een of andere beroep deugt, kan het zogenaamde vrouwenvraagstuk niet boven het meest elementaire stadium uitkomen. Wat de vrouw in verband met haar eigen vrouwelijke natuur kan willen, moet men aan de vrouw zélf ter beoordeling overlaten. Wanneer het waar is dat vrouwen slechts deugen voor het beroep dat haar thans is toebedeeld, zullen zij het ook moeilijk verder brengen. Zij moeten echter zelf kunnen beslissen, wat met haar natuur in overeenstemming is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 4 – Die Philosophie der Freiheit – 1894 (bladzijde 238-239)

Vertaling P. Los-Wierixks, overgenomen uit Filosofie der Vrijheid – 1970, Uitgeverij Servire/Wassenaar

Eerder geplaatst op 20 oktober 2015

Moederliefde

Een moreel goed aangelegde individualiteit heeft, om deze aanleg te kunnen gebruiken (Duits: betätigen), een ouderpaar nodig dat hem het meest geschikte fysieke lichaam overerft (Duits: vererbt). En hij heeft deze ouders omdat hij deze individualiteit is en geen andere. De individualiteit zoekt zelf zijn ouders uit, hoewel dan ook onder leiding van hogere wezens. Er zijn een aantal mensen die tegen dit feit uit het gezichtspunt van moederliefde bezwaar hebben. Ze zijn bang dat ze iets zouden verliezen, als het kind deze of gene eigenschap niet van de moeder erft. De juiste kennis verdiept echter zelfs het gevoel van moederliefde. Het laat zien dat het een voorgeboortelijk liefdesgevoel is, dat al voor de conceptie er was, wat het kind naar de moeder leidt. Het kind brengt al voor de geboorte de moeder liefde tegemoet; de moederliefde is de wederzijdse liefde. Zo vinden we de moederliefde, spiritueel bezien, uitgebreid tot voor de geboorte. Ze berust op wederzijdse gevoelens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 99 – Die Theosophie des Rosenkreuzers: Die Technik des Karma – München, 31 mei 1907 (bladzijde 77-78)

Eerder geplaatst op 20 september 2016

Individualiteit en soort

Het is onmogelijk een mens geheel en al te begrijpen, wanneer men zijn beoordeling op het soortbegrip baseert. Het hardnekkigst houdt men aan het beoordelen naar de soort vast, wanneer het om het geslacht van de mens gaat. De man ziet in de vrouw, de vrouw in de man meestal teveel het algemene karakter van het andere geslacht en te weinig het individuele. In de praktijk van het leven is dit minder in het nadeel van mannen dan van de vrouwen. Daarom is meestal de sociale positie van de vouw zo minderwaardig, omdat in velerlei opzicht, waarin dit niet zo zou moeten zijn, deze positie niet afhankelijk is gesteld van de individuele eigenschappen van de vrouw als op zichzelf staande persoonlijkheid, doch van de algemene voorstelling die men zich van de natuurlijke taak en behoeften van de vrouw maakt. De bezigheid van de man richt zich in het leven naar zijn individuele bekwaamheden en ambities; de bezigheid van de vrouw moet uitsluitend afhankelijk worden gesteld van het feit dat zij nu eenmaal vrouw is. De vrouw moet de slavin zijn van de soortgebondenheid, het algemeen-vrouwelijke.

Zolang door mannen nog wordt geredetwist over de vraag of de vrouw ‘door haar natuurlijke aanleg’ wel voor het een of andere beroep deugt, kan het zogenaamde vrouwenvraagstuk niet boven het meest elementaire stadium uitkomen. Wat de vrouw in verband met haar eigen vrouwelijke natuur kan willen, moet men aan de vrouw zélf ter beoordeling overlaten. Wanneer het waar is dat vrouwen slechts deugen voor het beroep dat haar thans is toebedeeld, zullen zij het ook moeilijk verder brengen. Zij moeten echter zelf kunnen beslissen, wat met haar natuur in overeenstemming is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 4 – Die Philosophie der Freiheit – 1894 (bladzijde 238-239)

Eerder gedeeltelijk geplaatst op 8 september 2012

Individualiteit en soort

Het is onmogelijk een mens geheel en al te begrijpen, wanneer men zijn beoordeling op het soortbegrip baseert. Het hardnekkigst houdt men aan het beoordelen naar de soort vast, wanneer het om het geslacht van de mens gaat. De man ziet in de vrouw, de vrouw in de man meestal teveel het algemene karakter van het andere geslacht en te weinig het individuele.

Bron: Rudolf Steiner – GA 4 – Die Philosophie der Freiheit – 1894 (bladzijde 238)