Na de dood – 3 van 7

Het is zo alsof wij dat ik, wat wij eigenlijk ons ik genoemd hadden tijdens het leven op aarde, zien verdwijnen in de verten van het heelal. En het einde van de enkele dagen waarin wij dat beleven, is zo dat wij ten aanzien van onze wegijlende herinneringen moeten zeggen: wij worden zelf verstrooid, verspreid in het heelal, zó ver weg, dat wij het ogenblik beleven, waarop wij ons door de verten van het heelal meegenomen voelen uit de omgeving, die wij om ons voelden tussen geboorte en dood.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 234 – ANTHROPOSOPHIE/Eine Zusammenfassung nach einundzwanzig Jahren – Dornach, 10 februari 1924 (bladzijde 151)

Vertaling H. van Manen, overgenomen uit Grondslagen van de antroposofie (bladzijde 157)

Eerder geplaatst op 5 april 2018  (6 reacties)

PS  Wat ik me hierbij afvraag is: Als de herinneringen wegijlen na de dood, hoe kan het dan dat de overledene zich nog wel zorgen kan maken over dierbare nabestaanden?

Na de dood – 2 van 7

Terwijl wij gedurende ons leven op aarde in ons zelf schouwen, voelen wij, dat wij de beelden van het beleven onzer herinneringen als het ware opgerold in ons bergen. Nu worden die beelden opeens groter. Wij ondergaan dat, alsof die herinneringsbeelden door de wereld worden opgenomen. Wat na de dood in zekere zin eerst een nauw begrensd gebied omsluit in dit herinneringstableau, dat wordt steeds groter, maar tevens ook steeds schaduwachtiger. Totdat wij het als tot een heelal vergroot zien, maar zeer verzwakt, zodat wij nog maar net kunnen bevroeden wat ons eerst zo duidelijk voor ogen stond. Daarna verdwijnt het in de verten; het is er niet meer. Dit is de tweede vorm, die de herinnering aanneemt, in zekere zin de tweede metamorfose in de dagen, die onmiddellijk volgen op de dood. Dit is de fase waarvan wij kunnen zeggen, dat onze herinneringen van ons weg vliegen, het heelal in.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 234 – ANTHROPOSOPHIE/Eine Zusammenfassung nach einundzwanzig Jahren – Dornach, 10 februari 1924 (bladzijde 150-151)

Vertaling H. van Manen, overgenomen uit Grondslagen van de antroposofie (bladzijde 156-157)

Eerder geplaatst op 4 april 2018

Hersenen / Heelal / Geboorte

Wanneer men met helderziend bewustzijn een mens beschouwt, kan men aan zijn organisme waarnemen hoe dit feitelijk een resultaat is van de samenwerking van kosmische krachten. Dit kan aanschouwelijk gemaakt worden in een beeld dat weliswaar hypothetisch is, doch dat volkomen in overeenstemming is met helderziende waarnemingen. Zou men de stoffelijke hersenen van een mens uit de schedel halen, zodat te zien zou zijn hoe bepaalde delen op bepaalde plaatsen zitten en vertakkingen uitzenden, en zou men hen dan helderziend onderzoeken, dan zou men ontdekken dat de hersenen bij ieder mens anders zijn. Geen twee mensen hebben dezelfde hersenen. 

Stelt u zich voor, dat men van die hersenen de volledige structuur zou kunnen fotograferen, zodat men een soort halve bol verkrijgen zou waaraan alle bijzonderheden zichtbaar waren, dan zou dit bij ieder mens een ander beeld geven. En als men iemands hersenen zou fotograferen op het ogenblik van zijn geboorte en tegelijkertijd een foto van de hemelruimte zou nemen, die zich precies boven zijn geboorteplaats bevindt, dan zou dat laatste beeld nauwkeurig hetzelfde weergeven als het beeld van de menselijke hersenen. Zoals in de hersenen bepaalde delen gerangschikt zijn, zo zijn ook de sterren in het hemelbeeld gerangschikt. De mens heeft een beeld in zich van de hemelruimte en wel ieder een ander beeld, al naar gelang hij hier of daar, op dit of dat tijdstip geboren is. Dat wijst erop, dat de mens vanuit het heelal geboren is.

Bron: Rudolf Steiner – De geestelijke leiding van mens en mensheid (bladzijde 69-70)

Vertaling: Fr. Hardam van Omme en P. Henny-van Suchtelen – Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist.

Duitstalig: Rudolf Steiner – GA 15 – Die geistige Führung des Menschen und der Menschheit: III. Kapitel – Kopenhagen, 8 juni 1911 (bladzijde 73)

51XRSX6HZWL._SX323_BO1,204,203,200_

Eerder geplaatst op 6 mei 2019  (2 reacties)

De mensen hebben over het algemeen groot vertrouwen in hun eigen inzichten

De mensen hebben over het algemeen groot vertrouwen in hun eigen inzichten. Zo heeft zelfs eens een filosoof de uitspraak gedaan: ‘Geef mij materie en ik vorm daaruit een heelal!’ Dat zei Kant. Het is maar goed, dat men hem geen materie heeft gegeven, want hij zou er iets afschuwelijks van hebben gemaakt. 

Bron: Rudolf Steiner – GA 231 – Der übersinnliche Mensch anthroposophisch erfaßt – Den Haag, 17 november 1923 (bladzijde 101)

Vertaling door M. Macintosh, overgenomen uit Rudolf Steiner – Tussen dood en nieuwe geboorte – 1979 Uitgeverij Vrij Geestesleven Zeist (bladzijde 99)

Eerder geplaatst op 27 oktober 2017 (3 reacties)

9sPBf77p

Hersenen/Heelal/Geboorte

Wanneer men met helderziend bewustzijn een mens aanschouwt, kan men aan zijn organisme waarnemen hoe dit feitelijk een resultaat is van de samenwerking van kosmische krachten. Dit kan aanschouwelijk gemaakt worden in een beeld dat weliswaar hypothetisch is, doch dat volkomen in overeenstemming is met helderziende waarnemingen. Zou men de stoffelijke hersenen van een mens uit de schedel halen, zodat te zien zou zijn hoe bepaalde delen op bepaalde plaatsen zitten en vertakkingen uitzenden, en zou men hen dan helderziend onderzoeken, dan zou men ontdekken dat de hersenen bij ieder mens anders zijn. Geen twee mensen hebben dezelfde hersenen.

Stelt u zich voor, dat men van die hersenen de volledige structuur zou kunnen fotograferen, zodat men een soort halve bol verkrijgen zou waaraan alle bijzonderheden zichtbaar waren, dan zou dit bij ieder mens een ander beeld geven. En als men iemands hersenen zou fotograferen op het ogenblik van zijn geboorte en tegelijkertijd een foto van de hemelruimte zou nemen, die zich precies boven zijn geboorteplaats bevindt, dan zou dat laatste beeld nauwkeurig hetzelfde weergeven als het beeld van de menselijke hersenen. Zoals in de hersenen bepaalde delen gerangschikt zijn, zo zijn ook de sterren in het hemelbeeld gerangschikt. De mens heeft een beeld in zich van de hemelruimte en wel ieder een ander beeld, al naar gelang hij hier of daar, op dit of dat tijdstip geboren is. Dat wijst erop, dat de mens vanuit het heelal geboren is.

Bron: Rudolf Steiner – De geestelijke leiding van mens en mensheid (bladzijde 69-70)

Vertaling: Fr. Hardam van Omme en P. Henny-van Suchtelen – Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist.

Duitstalig: Rudolf Steiner – GA 15 – Die geistige Führung des Menschen und der Menschheit: III. Kapitel – Kopenhagen, 8 juni 1911 (bladzijde 73)