Wat vanuit de antroposofie wordt meegedeeld, zijn de grote, goddelijke gedachten die de wereld leiden en waarnaar het leven zich vormt en de mens zich ontwikkelt. Het zijn de wetten van het leven der ziel in het lichaam, van haar lot in de wereld. Met deze grote waarheden in overeenstemming leven bepaalt goedheid en gezondheid; er tegenin gaan heeft het kwaad en de ziekten tot gevolg. Hoe meer men doordringt in deze waarheden, des te meer ze tot werkzame krachten in de ziel worden.
Als men de antroposofie juist begrijpt, dan is men het eens wanneer gezegd wordt, dat het op het loutere weten, op de theoretische kennis niet aankomt, maar op het leven. Wie echter zou willen beweren dat hij zich daarom helemaal niet om de leringen zou hoeven te bekommeren, die zou juist de werkzaamheid van de voorstellingen, van de gedachten ontkennen, dat wil zeggen van datgene wat het leven van de ziel en de geest uitmaakt.
Om een kracht werkzaam te doen worden, moet deze eerst aanwezig zijn. Als de goddelijke krachten, die in de diepten van de wereld de scheppende krachten zijn, ook in de mensenzielen de morele en gezondmakende machten moeten worden, dan moeten deze eerst hun intrek nemen in deze zielen. Niet om louter een begeerte naar weten te bevredigen, verspreidt de antroposofie bepaalde leringen, maar omdat zij daarmee de ware morele vooruitgang en niet minder de ware gezondheid van het leven wil bewerkstelligen.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 034 – GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis» (bladzijde 178)
Eerder geplaatst op 3 juni 2018