Dat het waar is, kan iedereen inzien

Het moet steeds weer gezegd worden: Zoals men geen schilder hoeft te zijn om de schoonheid van een schilderij te ervaren, zo hoeft men zelf geen geestelijk onderzoeker te zijn – hoewel men het tot op zekere hoogte worden kan -, om na te kunnen gaan of het waar is, wat ik hier zeg. Zoals men de schoonheid van een schilderij ervaren kan, zo kan men met het gewone, gezonde mensenverstand tegenwoordig inzien, wat de geestelijke onderzoeker zegt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 83 – Westliche und östliche Weltgegensätzlichkeit / Wege zu ihrer Verständigung durch Anthroposophie – Wenen, 2 juni 1922 (bladzijde 78)

Eerder geplaatst op 18 december 2017

9783727464607-de

Hoe bewijst de antroposofie wat zij beweert?

Dikwijls vraagt men: Ja, hoe bewijst de antroposofie wat zij beweert? Wie zo vraagt en, omdat de gewoonlijke manier van bewijzen in de antroposofie niet aanwezig is, de wetenschappelijkheid van de antroposofie betwist, die bedenkt niet het volgende – ik kan deze dingen alleen bij benadering uiteenzetten, maar ze gelden in de meest nauwkeurige, exacte zin – : Degene die om bewijzen vraagt, toont daarmee aan dat voor hem datgene wat moet worden bewezen, niet aanschouwelijk is. We bewijzen eigenlijk overal wanneer we geen waarneming hebben. Moet ik bewijzen dat gisteren hier in deze kamer een mens was, dan zal ik een bewijs alleen dan nodig hebben, als ik die mens niet zelf heb gezien.

Zo is het in principe met alle bewijzen, zo is het ook in de historische ontwikkeling van de mensheid met de bewijzen. In de tijden dat de mensen met oudere, instinctieve kennis een aanschouwing hadden van wat zij het goddelijke wezen noemden, hadden ze geen bewijzen nodig. De bewijzen voor het bestaan van God begonnen hun leven in de ontwikkeling van de geschiedenis pas toen de eigen waarneming was verloren. Bewijzen beginnen overal pas wanneer er geen aanschouwing is.

De antroposofische methode bestaat echter erin dat men de mensenziel zo voorbereid dat ze dan tot aanschouwing komt. Wanneer deze dan beschreven wordt – dat is het eigenaardige van de antroposofie -, dan kan ze in de vorm van het gezonde mensenverstand gebracht en eveneens begrepen worden, zoals een niet-kunstenaar een kunstwerk begrijpen kan, hoewel hij het niet maken kan. Men kan daarom niet tegenwerpen dat antroposofie met het gezonde mensenverstand niet zou kunnen worden begrepen. Onderzocht kan ze alleen worden door degene die zelf kan zien en onderzoeken. Begrepen worden kan ze echter door eenieder, die zijn gezonde mensenverstand zonder vooroordeel gebruiken wil.

Bron: Rudolf Steiner – GA 82 – Damit der Mensch ganz Mensch werde – Den Haag, 12 april 1922 (bladzijde 200-202)

Eerder geplaatst op 5 september 2014

Blind na de dood – 2 (slot)

Wie beweert dat de gewone kennis door het gezonde mensenverstand hem niet het oog geeft voor het bovenzinnelijke bestaan, dat hij daarvoor helderziendheid nodig heeft – helderziendheid heeft men nodig om de dingen te onderzoeken, maar men heeft het niet nodig om zich het vermogen tot het zien in de bovenzinnelijke wereld na de dood te verwerven -, wie dat beweert, die kan dan net zo goed ook beweren dat men niet zou kunnen denken als de ogen niet denken. Netzomin als de ogen hier in het fysieke leven hoeven te denken, netzomin behoeft de kennis van de bovenzinnelijke werelden, voor wat ik nu aangegeven heb, de helderziendheid te hebben. Er zou natuurlijk op aarde geen bovenzinnelijke kennis zijn, als er niet helderziendheid zou zijn, maar zelfs de helderziende moet in gewone begrippen omzetten, wat hij in het bovenzinnelijke schouwt. Al zou een mens hier op aarde nog zo helderziend zijn, al zou hij nog zo duidelijk in de geestelijke wereld kunnen zien – als hij te gemakzuchtig zou zijn om wat hij ziet in de geestelijke wereld in ordelijke, logisch bevattelijke begrippen om te zetten, dan zou hij toch na de dood in de geestelijke wereld verblind zijn. Dat is de grote smart voor wie in de initiatiewetenschap van de huidige tijd ziet, dat hij moet zeggen: Het materialisme maakt de mensen blind, als ze door de poort van de dood gaan. – En hier hebben we weer iets waaraan men ziet dat het voor de realiteit, voor het gehele bestaan van belang is, of de mens tegenwoordig geneigd is naar bovenzinnelijke kennis of niet. De tijd waarop hij dat zou moeten doen is nu gekomen. Het ligt in de vooruitgang van de mensheid om in deze tijd naar bovenzinnelijk weten op te stijgen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 219 – Das Verhältnis der Sternenwelt zum Menschen und des Menschen zur Sternenwelt – Dornach, 15 december 1922 (bladzijde 71-72)

Eerder geplaatst op 5 november 2013

Niet helderziendheid, maar inzicht en begrip is waar het om gaat

De mensen zijn wederom in het stadium gekomen, waarin ze een oog nodig hebben voor de geestelijke wereld, waar ze in binnengaan na de dood. En dit oog zullen ze niet hebben, als ze het niet hier op aarde verwerven. Zoals het fysieke oog in het vooraardse bestaan moet worden verkregen, zo moet het oog voor het waarnemen van het bovenzinnelijke na de dood hier door geesteswetenschap, door geestelijke kennis verworven worden. […] Het is gewoon niet waar, als er gezegd wordt, men moet zelf in de geestelijke wereld zien, als men de dingen, die de helderzienden vertellen, wil geloven. O nee, zo is het niet. […] Gevonden worden kunnen zulke feiten alleen door het helderziende onderzoek, maar als ze gevonden zijn, kunnen ze ingezien worden. Men moet er alleen op gericht zijn, de zaak te overdenken en te doorvoelen. En dit erkennen door het gezonde mensenverstand van wat uit de geestelijke wereld is gegeven, niet de helderziendheid, maar deze kennis, dat geeft het geestelijke oog voor na de dood. […] Want wat de taak van de mensen op aarde is, is niet direct de helderziendheid. Het helderzien moet er alleen zijn, opdat men de bovenzinnelijke waarheden kan vinden. Maar wat de opgave van de mensen op aarde is, dat is het begrijpen van de bovenzinnelijke waarheden met het gewone gezonde mensenverstand.

Bron: Rudolf Steiner – GA 218 –  Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus – Stuttgart, 9 december 1922 (bladzijde 326-327)

Eerder geplaatst op 31 oktober 2013

De mensenziel dorst ernaar ideeën en begrippen te hebben over wat boven de dood uitgaat

De mensenziel heeft voor het begrijpen van de dingen, waarover we bijvoorbeeld bij de volgende voordracht over levensvragen en het raadsel van de dood zullen spreken, de resultaten van het spirituele onderzoek nodig. De mensenziel dorst ernaar ideeën en begrippen te hebben over wat boven de dood uitgaat, ideeën en begrippen om het wezen van de ziel werkelijk te bevatten. En wie het zou willen afwijzen om dit wezen van de ziel te begrijpen, die zou het wel een tijdje kunnen onderdrukken, wat men als verlangen van de ziel naar oplossing van de wereldraadselen noemen kan. Maar het blijkt dan des te meer dat we wel de ziel het geestelijk voedsel kunnen onthouden, maar niet de honger kunnen onderdrukken, die opkomt en de ziel niet alleen tot vertwijfeling, maar tot ongezondheid kan drijven. De mens heeft in zekere mate voor zijn heil en zijn zekerheid in het leven de resultaten van de spirituele kennis nodig, en om de ziel op de juiste wijze met de resultaten van het spirituele onderzoek tevreden te maken, daarvoor is alleen het gezonde mensenverstand noodzakelijk. Het natuurlijke waarheidsgevoel is voldoende om te begrijpen wat de geestesvorser meedeelt. Zolang het niet onderzocht is, kan het niet gezegd worden. Maar als het echter ontdekt en op de juiste manier geformuleerd is, kan het begrepen worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 62 – Ergebnisse der Geistesforschung – Berlin, 21 November 1912 (bladzijde 139)