De mensen hebben tot nu toe met een zekere onbekommerdheid om de bovenzinnelijke wereld geleefd

We hebben gebeurtenissen achter ons, catastrofale gebeurtenissen, waarvan de mensheid zich steeds meer en meer bewust geworden is dat ze in deze intensiteit er niet eerder waren sinds men geschiedenis schrijft. Het afgelopen tijdperk was er een, waarin de mensen hier op aarde zich zo weinig mogelijk om de bovenzinnelijke wereld bekommerden. U moet, als u een dergelijke zaak serieus wilt nemen, alleen niet verwarren met wat men uiterlijke kerken- en lippendienst zou kunnen noemen, met een werkelijk georiënteerd zijn op de bovenzinnelijke wereld. 

Het is werkelijk niet bijzonder moeilijk in te zien dat wat de mensen al sinds eeuwen voor een bepaalde religiositeit aanzien, meer een uiterlijke zaak is, dat het niet een werkelijk georiënteerd zijn op de bovenzinnelijke wereld is. De mensen hebben tot nu toe met een zekere onbekommerdheid om de bovenzinnelijke wereld geleefd. En de ommekeer van de tijden eist tegenwoordig van de mensheid een zich weer oriënteren op de spirituele werelden. De mensen moeten leren de blik weer op deze bovenzinnelijke werelden te richten, maar op een andere manier als men zich dat vandaag de dag vaak voorstelt. 

De mensen willen graag bij het gangbare, gemakzuchtige geloof blijven dat niet veel innerlijke inspanning kost. Degenen die bij dit gemakkelijke geloof zijn gebleven, zijn de grootste vijanden van de ware huidige vooruitgang. De kerken die zich verzetten tegen de nieuwe wegen naar bovenzinnelijkheid, die zijn in waarheid de aanleiding dat steeds materialistischer en materialistischere impulsen in de mensheid komen. Het is vandaag de dag noodzakelijk om in zeer concrete wijze te leren zien in de bovenzinnelijke werelden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 190 – Vergangenheits- und Zukunftsimpulse im sozialen Geschehen – Dornach, 23 maart 1919 (bladzijde 47-48)

Eerder geplaatst op 20 augustus 2015 (26 reacties)

In plaats van het principe: ‘Ik geloof’ moet komen: ’Ik geloof wat ik weet.’

Werkelijke spirituele ideeën zijn de voeding van de ziel. Alleen deze houden de menselijke ziel in stand. Het zou voor zielen de dood zijn als ze niet konden leven in ideeën die niet uit de fysieke wereld zijn gehaald. In het verleden waren dit de geloofsovertuigingen. Deze cyclus is in de mensheid afgelopen en we leven nu in een tijd waarin mensen op het fysieke niveau steeds minder de mogelijkheid zullen hebben om op te nemen wat alleen hun gemoed, hun geloof aanspreekt. 

Men kan dit geloof enige tijd vasthouden, het als het ware bewaren, maar het niet langer in stand houden voor de toekomst. In plaats van het principe: ‘Ik geloof’ moet komen: ’Ik geloof wat ik weet.’ De mensen zullen het gevoel hebben dat dit principe moet gelden. Anders verliest men alle mogelijkheid om nog iets te weten over het leven tussen de dood en een nieuwe geboorte. Mensen zouden in de volgende incarnatie in erbarmelijke omstandigheden terugkomen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 154 – Wie  erwirbt man sich Verständnis für die  geistige Welt? – Praag, 17 april 1914 (bladzijde 128)

Geen mens hoeft het te geloven

Als iemand komt en zegt: Wat jij daar vertelt, geloof ik niet, want dat kan iets zijn wat je uitgedacht hebt, dat kunnen fantasterijen zijn-, dan kan men antwoorden: Goed, geloof dat, geloof dat de geesteswetenschappers de grootste zwendelaars ter wereld zijn. Maar er is iets anders, dat tussen geloven en niet geloven ligt – dat is het onbevangen luisteren. Neem eens een drastische vergelijking. Neem een kaart van Klein-Azië. Een man zegt: Dat is niet een kaart van Klein-Azië, dat heb je maar zo verzonnen. – Men kan hem slechts antwoorden: Goed, dat maakt niet uit, maar bekijk wat ik je hier heb laten zien, neem er notitie van en onthoudt het. Als je dan in Klein-Azië komt, zul je zien dat het juist is. Zo is het ook met de geesteswetenschappelijke kennis. Geen mens hoeft het te geloven. Als we slechts opmerkzaam en onbevangen kijken willen, dan zijn er bewijzen genoeg voor in het leven, ook voor het leven aan gene zijde, als we door de poort van de dood zijn gegaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 54 – Die Welträtsel und die Anthroposophie – Berlijn, 15 februari 1906 (bladzijde 282-283)

Eerder geplaatst op 6 januari 2015

Illusies en Waanvoorstellingen

Dat is de karakteristieke eigenschap van waanvoorstellingen, van illusies, dat de erdoor getroffenen (Duits: Befallenen) er een overweldigend geloof aan ontwikkelen. Er is niets moeilijker dan iemand, die illusies heeft – het hoeven niet eens hallucinaties, maar alleen gewone waanvoorstellingen, paradoxale ideeën te zijn -, zulke voorstellingen uit het hoofd te praten. Als bijvoorbeeld een mens op ziekelijke wijze het idee in zich ontwikkelt dat hij door andere mensen achtervolgd wordt, dan is het geweldig moeilijk door louter overreding hem van dit idee af te helpen en het komt voor dat zo iemand de meest wonderlijke, logische gedachtenconstructies opbouwt om te bewijzen hoe juist het is wat hij aan dergelijke waanideeën heeft. De mens kan bezeten raken van wat zo over hem komt, en rotsvast gelooft hij aan de objectieve werkelijkheid van zulke ideeën.

Bron: Rudolf Steiner – GA 62 – Ergebnisse der Geistesforschung – Berlijn, 21 november 1912 (bladzijde 127-128)

Eerder geplaatst op 25 juli 2014

Alle gepraat over de grenzen van de menselijke kennis is onzin

Alle gepraat over de grenzen van de menselijke kennis is onzin. Men zou moeten vragen: Kan de mens zich niet tot een hogere trap van kennis verheffen? Is dat misschien niet werkelijkheid, wat men ogen van de geest en oren van de geest noemt? Er zijn altijd mensen geweest die bepaalde sluimerende vermogens ontwikkelden en die daardoor meer kunnen zien dan anderen. Hun verklaringen moeten evenzeer gelden als de verklaringen van degenen die door de microscoop kijken.

Hoevelen hebben gezien wat de natuurlijke historie over de schepping leert? Ik zou u willen vragen, hoeveel mensen hebben dat gezien, waarover ze praten? Hoevelen hebben bijvoorbeeld werkelijk bewijzen voor de ontwikkeling van de menselijke kiem? Als ze dat zouden nagaan, dan zouden ze zien wat dat voor een geloof is, dat hen domineert. En als het een gerechtvaardigd geloof is, dan is datgene wat op de verklaringen van de ingewijden, van de geïnitieerden steunt, die vanuit hun spirituele ervaringen spreken, een eveneens gerechtvaardigd geloof.

Bron: Rudolf Steiner – GA 054 – Die Welträtsel und die Anthroposophie – Hamburg 17 november 1906 (bladzijde 121-122)

Eerder geplaatst op 14 maart 2014