Niets, helemaal niets beweert de geesteswetenschapper dan wat elke geleerde in zijn vakgebied beweren kan

Niets, helemaal niets beweert de geesteswetenschapper dan wat elke geleerde in zijn vakgebied beweren kan. Stel je voor, iemand zegt u een wiskundige waarheid. Als u zelf nooit wiskunde heeft geleerd, dan heeft u niet de kennis om deze waarheid te controleren. Geen mens zal ontkennen dat men voor de beoordeling van een wiskundige waarheid zich eerst de nodige vaardigheden eigen moet maken. Geen autoriteit kan over een dergelijke waarheid beslissen; alleen degene die ze heeft ervaren, kan daarover oordelen.

Zo kan ook over een occulte waarheid alleen degene beslissen, die zo’n waarheid zelf ervaren, zelf beleefd heeft. Onze tijdgenoten verlangen echter vandaag de dag van de occultisten, dat hij onmiddellijk en voor elk gemiddeld verstand bewijst, wat hij te zeggen heeft. Men beroept zich daarbij op de zin: Wat waar is, moet zich bewijzen laten en iedereen moet in staat zijn het in te zien. – De geesteswetenschap beweert echter niets anders dan wat iedere andere geleerde op zijn vakgebied ook beweert, en hij verlangt niets, wat niet ook iedere wiskundige verlangt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 89 – Bewußtsein / Leben / Form – Berlijn, 26 mei 1904 (bladzijde 89-90)

Eerder geplaatst op 6 januari 2018

1717584-Bob-Dylan-Quote-Don-t-criticize-what-you-can-t-understand

Niets, helemaal niets beweert de geesteswetenschapper dan wat elke geleerde in zijn vakgebied beweren kan

Niets, helemaal niets beweert de geesteswetenschapper dan wat elke geleerde in zijn vakgebied beweren kan. Stel je voor, iemand zegt u een wiskundige waarheid. Als u zelf nooit wiskunde heeft geleerd, dan heeft u niet de kennis om deze waarheid te controleren. Geen mens zal ontkennen dat men voor de beoordeling van een wiskundige waarheid zich eerst de nodige vaardigheden eigen moet maken. Geen autoriteit kan over een dergelijke waarheid beslissen; alleen degene die ze heeft ervaren, kan daarover oordelen.

Zo kan ook over een occulte waarheid alleen degene beslissen, die zo’n waarheid zelf ervaren, zelf beleefd heeft. Onze tijdgenoten verlangen echter vandaag de dag van de occultisten, dat hij onmiddellijk en voor elk gemiddeld verstand bewijst, wat hij te zeggen heeft. Men beroept zich daarbij op de zin: Wat waar is, moet zich bewijzen laten en iedereen moet in staat zijn het in te zien. – De geesteswetenschap beweert echter niets anders dan wat iedere andere geleerde op zijn vakgebied ook beweert, en hij verlangt niets, wat niet ook iedere wiskundige verlangt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 89 – Bewußtsein/Leben/Form – Berlijn, 26 mei 1904 (bladzijde 89-90)

Eerder geplaatst op 14 mei 2017

Het onderscheid tussen ingewijde en helderziende

Degene die, zonder zelf helderziend te zijn, alles inziet wat de geesteswetenschap te zeggen heeft, is een ingewijde. Wie echter zelf kan binnengaan in deze werelden, die wij de onzichtbare noemen, is een helderziende. In vroegere tijden, die nog helemaal niet zo lang achter ons liggen, bestond in de geheime scholen een strikte scheiding tussen helderzienden en ingewijden. Men kon als ingewijde, zonder helderziend te zijn, opstijgen tot de kennis van hogere werelden, als men slechts zijn verstand op de juiste wijze gebruikte.

Aan de andere kant kon iemand helderziende zijn zonder in bijzonder hoge graad ingewijd te zijn. Het zal u wel duidelijk zijn wat wordt bedoeld. Stelt u zich twee mensen voor, een zeer geleerde heer, die al het mogelijke weet wat de natuurkunde en de fysiologie over het licht en de lichtfenomenen te zeggen hebben, maar echter zo slechtziend is, dat hij nauwelijks tien centimeter ver kan zien: hij ziet niet veel, is echter ingewijd in de wetten van de werkingen van het licht.

Evenzo kan iemand ingewijd zijn in de bovenzinnelijke wereld en slecht daarin zien. Een ander kan uitstekend zien in de uiterlijke zintuiglijke wereld, maar zo goed als niets weten van wat de geleerde heer weet. Zo kunnen er ook helderzienden zijn bij wie voor hun geestelijke ogen de bovenzinnelijke werelden geopend zijn. Zij kunnen waarnemen in de geestelijke wereld, maar hebben geen wetenschap, geen kennis daarvan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – Berlijn, 10 oktober 1907 (bladzijde 26)

Eerder geplaatst op 1 mei 2016

Het onderscheid tussen ingewijde en helderziende

Degene die, zonder zelf helderziend te zijn, alles inziet wat de geesteswetenschap te zeggen heeft, is een ingewijde. Wie echter zelf kan binnengaan in deze werelden, die wij de onzichtbare noemen, is een helderziende. In vroegere tijden, die nog helemaal niet zo lang achter ons liggen, bestond in de geheime scholen een strikte scheiding tussen helderzienden en ingewijden. Men kon als ingewijde, zonder helderziend te zijn, opstijgen tot de kennis van hogere werelden, als men slechts zijn verstand op de juiste wijze gebruikte.

Aan de andere kant kon iemand helderziende zijn zonder in bijzonder hoge graad ingewijd te zijn. Het zal u wel duidelijk zijn wat wordt bedoeld. Stelt u zich twee mensen voor, een zeer geleerde heer, die al het mogelijke weet wat de natuurkunde en de fysiologie over het licht en de lichtfenomenen te zeggen hebben, maar echter zo slechtziend is, dat hij nauwelijks tien centimeter ver kan zien: hij ziet niet veel, is echter ingewijd in de wetten van de werkingen van het licht.

Evenzo kan iemand ingewijd zijn in de bovenzinnelijke wereld en slecht daarin zien. Een ander kan uitstekend zien in de uiterlijke zintuiglijke wereld, maar zo goed als niets weten van wat de geleerde heer weet. Zo kunnen er ook helderzienden zijn bij wie voor hun geestelijke ogen de bovenzinnelijke werelden geopend zijn. Zij kunnen waarnemen in de geestelijke wereld, maar hebben geen wetenschap, geen kennis daarvan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – Berlijn, 10 oktober 1907 (bladzijde 26)

Mannelijk en vrouwelijk brein

Het is inderdaad moeilijker, als men in de hogere werelden moet doordringen, om mannelijke hersenen bekwaam te maken om de waarheden in gedachten om te zetten, dan vrouwelijke hersenen.

Daarom is het niet verwonderlijk dat een wereldbeschouwing, die als nieuw in de wereld komt, zoals de geesteswetenschap, gemakkelijker begrepen kan worden met het lichter te oefenen (Duits: trainierenden) vrouwelijk brein dan met het mannelijk brein, voor wie het zwaarder is los te komen van bepaalde gedachten, die het tegenwoordig heeft opgenomen, omdat het mannelijk brein moeilijker te bewerken, moeilijker te hanteren is.

Daardoor zal geesteswetenschap ook zo moeilijk ingang vinden bij de mannen,die vandaag de dag cultuurdragers zijn en aan de gebruikelijke cultuurideeën van ons huidige leven onderhevig zijn. We moeten begrijpen wat voor een onhandelbaar ding het brein van een geleerde is, niet alleen om geesteswetenschap op te nemen, maar om met wat hij daaruit opnemen kan, te denken. We moeten echter de zaak niet ondersteboven zetten en hieruit een of andere conclusie trekken, of hoogstens deze, dat we het nu toch als iets van des te meer (Duits: Bedeutungsvolleres) betekenis kunnen voelen, als nu toch behoorlijk veel mannen hun hersenen zo kunnen hanteren, dat ze intiem en nader tot de geesteswetenschap komen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 116 – Der Christus-Impuls und die Entwickelung des Ich-Bewußtseins – Berlijn, 9 Maart 1910 (bladzijde 111)