Waarom worden wij geboren?

Als wij onze blik naar de geestelijke werelden richten, zouden wij ons allereerst moeten afvragen: waarom worden wij vanuit die werelden geboren in de fysieke wereld? We worden in deze fysieke wereld geboren, omdat er hier op aarde dingen te ervaren en te beleven zijn, waarvoor geen mogelijkheid bestaat in de geestelijke werelden. De vruchten hiervan moet men meebrengen in de geestelijke werelden na de dood. Om dit alles te bereiken, moet men vooral de fysieke wereld met zijn geest willen leren kennen. Ter wille van de geestelijke wereld moet men onderduiken in deze fysieke wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 194 –  Die Sendung Michaels – Dornach, 12 december 1919 (bladzijde 166)

Vertaling: W.A.C. Labberté, overgenomen uit het boek Michaël (bladzijde 156-157)  

Eerder geplaatst op 20 april 2018  (18 reacties)

Rudolf Steiner

Niet een vlucht

We moeten spirituele wetenschap niet in ascetische zin opvatten, niet als een vlucht uit de fysieke wereld; maar alles, wat hier gebeurt, wordt meegenomen uit de fysieke wereld en het zou voor de geestelijke wereld verloren gaan, als het niet hier verzameld zou worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 102 – Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen – Berlijn, 4 juni 1908 (bladzijde 210)

Eerder geplaatst op 4 oktober 2017  (2 reacties)

dded2bb2acc255e911c54aae3323efb5-1

Waartoe dit alles?

Waar dienen ze uiteindelijk voor, alle beschouwingen die wij houden over de hogere werelden? Als we het hebben over de astrale wereld, over de devachanische wereld, hoe praten we er dan over als deelgenoten (Duits: Angehörige) van de fysieke wereld?

We spreken over deze hogere werelden helemaal niet vanuit het bewustzijn alsof ze voor ons volkomen vreemde werelden zijn, die geen enkele connectie hebben met de fysieke wereld, maar we zijn ons ervan bewust dat wat we hogere werelden noemen om ons heen is, dat we daarin leven en dat deze hogere werelden inwerken op onze fysieke wereld, dat in de hogere werelden de basis en de oorzaken liggen voor feiten die hier plaatsvinden voor onze fysieke ogen, voor onze fysieke zintuigen.

Daarom leren we dit leven, zoals het om ons heen is, wat betreft de mens en natuurlijke verschijnselen pas kennen, wanneer we het onzichtbare dat zich openbaart in het zichtbare zien, wanneer we kijken naar wat tot andere werelden behoort, om te kunnen beoordelen hoe het onze fysieke wereld beïnvloedt. Normale en abnormale verschijnselen van het gewone fysieke leven worden ons pas duidelijk als we het geestelijke leven dat achter het fysieke is leren kennen, dit geestelijke leven dat veel rijker en uitgebreider is dan het fysieke leven, dat er maar een klein deel van is.

Source: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschen- kunde: Die astralische Welt – Berlijn, 19 oktober 1908 (blz. 11)

Door het kind spreekt de geestelijke wereld. De mensen weten het alleen niet. 

Ik heb al vaker de zin uitgesproken: De grootste wijze kan misschien het meeste van het kind leren. – En als feitelijk degene, die zelf in de geestelijke wereld zien kan, het kind voor zich heeft met de stroom die omhoog gaat in de geestelijke wereld, dan is het – vergeeft u de triviale uitdrukking – alsof hij in het kind zoiets als een telefoonverbinding met de geestelijke werelden heeft. Door het kind spreekt de geestelijke wereld. De mensen weten het alleen niet. De allerwijste kan het meeste van het kind leren. Het kind spreekt niet, maar de engel spreekt uit het kind.

Bron: Rudolf Steiner – GA 127 – Die Mission der neuen Geistesoffenbarung – München, 11 februari 1911 (bladzijde 64)

Eerder geplaatst op 20 januari 2017  (7 reacties)

Beeld en Wezen

Ons ware innerlijke zelf nemen we in feite helemaal niet vanuit de geestelijke wereld mee in deze fysieke aardse wereld. We laten het altijd achter in de geestelijke wereld. Het was in de geestelijke wereld voordat we afdaalden naar het aardse bestaan. Het is weer in de geestelijke wereld tussen in slaap vallen en wakker worden. Het blijft altijd in de geestelijke wereld. Als we overdag het huidige bewustzijn als mens hebben en onszelf een ‘ik’ noemen, is dit woord ‘ik’ een verwijzing naar iets wat niet aanwezig is in deze fysieke wereld, dat alleen zijn beeld heeft in deze fysieke wereld.

En we bekijken onszelf niet juist als we zeggen: Ik ben deze robuuste persoon op aarde, ik sta hier met mijn ware wezen, maar we bekijken ons pas juist als we zeggen: Ons ware wezen is in de geestelijke wereld. Wat hier op aarde van ons is, is een beeld, werkelijk een beeltenis van onze ware wezen. – Het meest juiste is dat wat hier op aarde is helemaal niet te zien als de werkelijke mens, maar als het beeld van de werkelijke mens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 228 – Initiationswissenschaft und Sternenerkenntnis – Londen, 2 september 1923 (bladzijde 69)