Weten en gevoel voor het leven tussen dood en nieuwe geboorte

Het is werkelijk even noodzakelijk dat de mens een weten, een gewaarwording en een gevoel heeft voor het leven tussen dood en nieuwe geboorte als voor het aardse leven zelf, omdat, wanneer hij dit aardse leven intreedt, gezondheid, vertrouwen, kracht en hoop in dit leven afhangen van welke krachten hij meebrengt uit het leven tussen de laatste dood en de huidige geboorte.

Welke krachten wij daar echter verkrijgen kunnen, dat hangt er weer vanaf hoe we ons in de vroegere incarnatie gedragen hebben; wat voor een morele instelling, wat voor een religieuze gezindheid of wat voor een algemene menselijke zielenhouding we ons eigengemaakt hebben. Zo kunnen we ons indenken, dat we met het bovenzinnelijke, waarin we leven tussen dood en nieuwe geboorte, scheppend meewerken hetzij aan de voortgaande ontwikkeling van de gehele mensheid dan wel aan de verwoesting van de mensheid.

Bron: Rudolf Steiner – GA 141 – Das Leben zwischen dem Tode und der neuen Geburt im Verhältnis zu den kosmischen Tatsachen – Berlijn, 20 november 1912 (bladzijde 53)

Antipathie en karma (1)

Laten we eens aannemen, dat iemand uit haat of antipathie zijn medemensen kwaad doet, men kan zich dat in allerlei graden voorstellen. Iemand kan uit een misdadig gevoel van haat zijn medemensen kwaad doen. Hij kan ook een criticus zijn – ik laat nu de tussenliggende graden weg -, om dat te zijn moet men altijd een beetje haten, als men tenminste geen prijzende criticus is – dat komt namelijk tegenwoordig zelden voor, omdat het niet interessant is de dingen te waarderen. Het wordt pas interessant, als men grappen over de dingen maakt, er zijn natuurlijk allerlei tussenvormen, maar het gaat hier om daden die uit koude antipathie – die zelfs tot haat kan worden – worden bedreven. Men is het zich zelfs vaak niet bewust, dat men het daarom doet. Alles wat tegen mensen of zelfs lagere wezens wordt gedaan, verandert in zielstoestanden, die ook gespiegeld worden tussen dood en volgende geboorte.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 235 – Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge – Erster Band – Dornach, 24 februari 1924 (bladzijde 72)

Nederlandse uitgave: Rudolf Steiner – GA 235 – Geesteswetenschappelijke beschouwingen van het karma (bladzijde 68) – Uitgeverij Vrij Geestesleven 1976 – Vertaald door A. Goedheer-de Keizer en H.L. Veltman-Arntzenius

Eerder geplaatst op 22 mei 2012

Dat is een gouden regel van het leven, dat wij allen als mens altijd een wijzere dan wij zelf zijn in ons dragen, een veel wijzere

Als we ons verdiepen in de wetten van het karma, dan zullen we zien dat aan ons lijden iets soortgelijks ten grondslag ligt als in het gewone leven tussen geboorte en dood, dat met het volgende voorbeeld te verduidelijken is, het is al vaker door mij genoemd: Nemen wij aan, iemand heeft tot zijn achttiende jaar op kosten van zijn vader geleefd, hij heeft in lust en plezier geleefd, hij heeft zich niets laten ontgaan. Dan verliest de vader zijn vermogen, hij gaat failliet. De jongen moet een beroep leren, hij moet zich inspannen. Leed en ontbering komen in zijn leven. Wij zullen het begrijpelijk vinden dat deze jonge mens weinig aangenaam beroerd is en goed de smoor in heeft, dat hij nu al dit gemieter door moet maken. (Duits: Wir werden es begreiflich finden, daß dieser junge Mensch recht wenig sympathisch berührt ist von den Schmerzen, die er durchzumachen hat.) Nemen we aan, deze mens bereikt zijn vijftigste levensjaar. Doordat hij in die vroegere tijd iets heeft moeten leren, is hij een fatsoenlijk mens geworden. Hij staat nu flink in het leven en kan zichzelf zeggen: zoals ik mijn leed en smart toen beoordeeld heb, was in die tijdsperiode van toen begrijpelijk; nu moet ik echter daar anders over denken, nu moet ik zeggen […], zou dat leed mij niet hebben getroffen, dan zou ik een niksnut zijn gebleven. De smart was het die mijn onvolkomenheden omgevormd heeft in een volkomenheid. Aan dit verdriet heb ik het te danken dat ik nu een ander mens ben dan veertig jaar geleden. […] Mijn onvolmaaktheid heeft als het ware mijn smart opgezocht, opdat zij verdreven kon worden, opdat zij in grotere volmaaktheid kon veranderen.

Deze beschouwing kan al voortkomen uit een triviale observatie van het leven tussen geboorte en dood. Als wij echter op het leven in ruimere zin ingaan en op die wijze naar het karma kijken, dan zullen we altijd tot de overtuiging komen, dat alle pijnen, die ons treffen, alle lijden, die op onze weg komen, zodanig zijn dat ze gezocht worden door onze onvolkomenheid. En verreweg de meeste pijnen en smarten worden gezocht door onze onvolkomenheden, die wij hebben overgebracht uit vorige incarnaties. En omdat deze gebreken in ons zijn, zoekt een wijzere in ons de weg naar smart en lijden. Want dat is een gouden regel van het leven, dat wij allen als mens altijd een wijzere dan wij zelf zijn in ons dragen, een veel wijzere.

Bron: Rudolf Steiner – GA 130 – Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit – Wenen, 8 februari 1912 (bladzijde 246-247)

Eerder geplaatst op 14 april 2012.

Egoïsme en het verval der cultuur

De gehele hedendaagse cultuur is, tot in de sfeer van het geestelijke, gestoeld op het egoïsme van de mensheid. Bekijkt u onbevangen het meest geestelijke gebied, waar de mens zich tegenwoordig aan wijdt, bekijkt u het religieuze gebied, en vraag uzelf of niet onze huidige cultuur juist op religieus gebied ingesteld is op het egoïsme van de mensen. Typerend is het juist voor het wezen van het prediken in onze tijd, dat de predikant de mensen aanspreken wil in de zelfzucht. Neemt u meteen dat wat de mensen ten diepste vatten moet: de vraag van de onsterfelijkheid, en bedenkt u dat tegenwoordig bijna alles, zelfs in het preken, erop ingesteld is de mensen zo aan te vatten, dat zijn zelfzucht voor het bovenzinnelijke in het oog gehouden wordt. Door het egoïsme heeft de mens de drang om niet wezenloos door de poort van de dood te gaan, maar om zijn ik te behouden. Dit is een, hoewel dan ook nog zo verfijnde, zelfzucht. Aan deze zelfzucht appelleert tegenwoordig in de breedste zin elke religieuze geloofsovertuiging, als het gaat om de vraag van de onsterfelijkheid. Daarom spreekt vóór alles de religieuze overtuiging zo tot de mensen, dat het meestal de ene kant van ons aardse bestaan vergeet en alleen rekening houdt met de andere kant van dit bestaan, dat de dood vóór alles in het oog wordt gehouden, dat de geboorte vergeten wordt. Hoewel die dingen niet zo duidelijk worden uitgesproken, toch zijn ze hierop gebaseerd. We leven in de tijd, waarin dit appèl op het menselijk egoïsme op alle gebieden moet worden bestreden, als de mensen niet op de neerwaartse weg van de cultuur, waarop ze tegenwoordig gaan, steeds meer en meer bergaf zullen gaan.

concept-narcisme-en-egoc3afsme-98726695

Bron: Rudolf Steiner – GA 293 – Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik – Stuttgart, 21 augustus 1919 (bladzijde 20-21)

De bovenzinnelijke wereld is overal waar ook de zintuiglijke wereld is

De spirituele wereld – ik heb het hier ook al vaker uitgesproken – is niet ergens in een soort onwerkelijke droomwereld, zij is overal waar ook de zintuiglijke wereld is; zij doordringt, doortrekt deze; en overal waar zichtbare werkingen zijn, gaan zij uit van bovenzinnelijke, geestelijke werkingen. […] De ziel leeft in de bovennatuurlijke wereld voordat zij wordt geboren, of beter gezegd tot ontvangenis komt, zij leeft in de bovenzinnelijke wereld en in dit leven hangt zij met de bovenzinnelijke wereld samen. Deze ziel is aanwezig, niet tientallen jaren, maar eeuwen voordat zij door de conceptie het aardse bestaan binnentreedt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 072 –  Freiheit Unsterblichkeit Soziales Leben – Bazel 18 oktober 1917  (bladzijde 47)

Eerder geplaatst op 18 december 2011