Als we ons verdiepen in de wetten van het karma, dan zullen we zien dat aan ons lijden iets soortgelijks ten grondslag ligt als in het gewone leven tussen geboorte en dood, dat met het volgende voorbeeld te verduidelijken is, het is al vaker door mij genoemd: Nemen wij aan, iemand heeft tot zijn achttiende jaar op kosten van zijn vader geleefd, hij heeft in lust en plezier geleefd, hij heeft zich niets laten ontgaan. Dan verliest de vader zijn vermogen, hij gaat failliet. De jongen moet een beroep leren, hij moet zich inspannen. Leed en ontbering komen in zijn leven. Wij zullen het begrijpelijk vinden dat deze jonge mens weinig aangenaam beroerd is en goed de smoor in heeft, dat hij nu al dit gemieter door moet maken. (Duits: Wir werden es begreiflich finden, daß dieser junge Mensch recht wenig sympathisch berührt ist von den Schmerzen, die er durchzumachen hat.) Nemen we aan, deze mens bereikt zijn vijftigste levensjaar. Doordat hij in die vroegere tijd iets heeft moeten leren, is hij een fatsoenlijk mens geworden. Hij staat nu flink in het leven en kan zichzelf zeggen: zoals ik mijn leed en smart toen beoordeeld heb, was in die tijdsperiode van toen begrijpelijk; nu moet ik echter daar anders over denken, nu moet ik zeggen […], zou dat leed mij niet hebben getroffen, dan zou ik een niksnut zijn gebleven. De smart was het die mijn onvolkomenheden omgevormd heeft in een volkomenheid. Aan dit verdriet heb ik het te danken dat ik nu een ander mens ben dan veertig jaar geleden. […] Mijn onvolmaaktheid heeft als het ware mijn smart opgezocht, opdat zij verdreven kon worden, opdat zij in grotere volmaaktheid kon veranderen.
Deze beschouwing kan al voortkomen uit een triviale observatie van het leven tussen geboorte en dood. Als wij echter op het leven in ruimere zin ingaan en op die wijze naar het karma kijken, dan zullen we altijd tot de overtuiging komen, dat alle pijnen, die ons treffen, alle lijden, die op onze weg komen, zodanig zijn dat ze gezocht worden door onze onvolkomenheid. En verreweg de meeste pijnen en smarten worden gezocht door onze onvolkomenheden, die wij hebben overgebracht uit vorige incarnaties. En omdat deze gebreken in ons zijn, zoekt een wijzere in ons de weg naar smart en lijden. Want dat is een gouden regel van het leven, dat wij allen als mens altijd een wijzere dan wij zelf zijn in ons dragen, een veel wijzere.
Bron: Rudolf Steiner – GA 130 – Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit – Wenen, 8 februari 1912 (bladzijde 246-247)
Eerder geplaatst op 14 april 2012.