Preken en geboden helpen niet, echte inzichten wel

Als de mensen er niet toe zullen overgaan hun sociaal denken te bouwen op de grondslagen van de antroposofisch georiënteerde geesteswetenschap, dan zal de mensheid niet uit de rampen komen, die tegenwoordig zo vreselijk aan de dag komen. Ik weet de waarde te schatten van wat uitgaat van mensen, die zich tegenwoordig pacifistisch en dergelijke noemen, die enthousiast zijn voor allerlei vredesbewegingen. 

Echter, zulke dingen laten zich niet door enkel geboden bepalen, laten zich niet tot stand brengen doordat men verordent: dit of dat zou moeten gebeuren. Men kan het volkomen eens zijn met wat zou moeten gebeuren. Als men echter alleen de voorschriften, alleen de wetten brengt vanuit het gebruikelijke denken, dan is dat alsof men tegen een kachel zou zeggen: Lieve kachel, het is jouw plicht als kachel de kamer te verwarmen; dus ga jij als de gesmeerde bliksem deze kamer eens lekker warm maken. – Hij zal de kamer niet verwarmen zonder dat men er hout in doet en vuur maakt, hoewel dat vandaag de dag zeer aangenaam zou zijn. Het zal echter niet gebeuren, men moet de kachel met hout vullen en vuur aanmaken.

Net zo weinig zijn alle gangbare, reguliere ideeën over vredeshandhaving enzovoort toereikend. Waar het hier om gaat is dat men niet enkel zegt: Mensen, heb elkander lief -, maar dat men, in vergelijking gesproken, brandstof in de mensenzielen brengt. Deze brandstof echter zijn de begrippen die uit het levendig opnemen van spirituele inzichten ontstaan. Want de menselijke ziel is niet alleen deel van het materiële leven, maar ook van het geestelijk leven. En vaak begrijpt men tegenwoordig nog helemaal niet, wat het betekent dat deze mensenziel deel uitmaakt van de bovenzintuiglijke wereld. Men gelooft gewoonlijk meestal dat men met de wetten die men vandaag de dag ontwikkelt al in het bereik van het bovenzinnelijke staat. Dat doet men niet.

Bron: Rudolf Steiner – GA 72 – Freiheit Unsterblichkeit Soziales Leben – Bazel, 18 oktober 1917 (bladzijde 58-59)

tarawhite

White Tara – Art of Carol Herzer

Eerder geplaatst op 4 oktober 2018  (4 reacties)

Zelfzucht / Onzelfzuchtigheid

Ligt in deze uitspraak dat men occulte krachten niet in dienst mag stellen van het persoonlijk egoïsme, op een bepaalde manier niet een onmogelijke eis voor de mens van deze tijd? Deze vraag moeten wij allereerst beantwoorden. Natuurlijk stellen diegenen die dat zeggen als eerste gebod op: gij moogt niet egoïstisch zijn! – Vanzelfsprekend, dat is een hoogste gebod. Maar voor wie met de werkelijkheid denkt, komt het er niet op aan dat zulke geboden opgesteld worden, maar of dergelijke geboden wel kunnen nageleefd worden. En wie gelooft dat het gebod om niet egoïstisch te zijn, door de mens van deze tijd zo zonder meer kan nageleefd worden, die geeft zich aan een grote illusie over. Diegene die het als zijn plicht beschouwt om illusies te ontmaskeren, die moet ook de illusie teniet doen dat een dergelijk gebod gemakkelijk zou kunnen worden nageleefd. Misschien treedt er ergens een mens naar voren en zegt: ik wil in de wereld actief zijn op een totaal onzelfzuchtige wijze!

Als nu iemand zegt dat hij op een onzelfzuchtige manier in de wereld wil actief zijn, dan is dat een zeer, zeer mooi ideaal. Maar als we dan wat verder vragen: waarom wil je zo onzelfzuchtig zijn, waarom leg je jezelf dit gebod op? – dan hoort men merkwaardige antwoorden, bvb.: door onzelfzuchtig te zijn kom ik langzamerhand tot een hoger niveau van volkomenheid; ik kan niet verdragen een waardeloze mens te zijn; ik wil een mens zijn die van betekenis is voor de wereld. – Als men dit gevoel zou analyseren, dan zou men erachter komen dat achter het motief om onzelfzuchtig te zijn dikwijls het ongelooflijkste egoïsme steekt, dikwijls een veel groter egoïsme dan hetgeen men aantreft bij mensen die helemaal niet onzelfzuchtig willen zijn, maar die eenvoudigweg hun zelfzuchtige instincten volgen. Volgt u de gedachtegang maar, u zult zien hoeveel zelfzucht er in de drang naar onzelfzuchtigheid steekt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 101 – Mythen und Sagen Okkulte Zeichen und Symbole – Berlijn, 21 oktober 1907 (bladzijde 118-119)

egoistisch

Eerder geplaatst op 26 maart 2018  (1 reactie)

Nabootsing / Imponderabele invloeden

In de geestelijke wereld is ieder wezen zo aanwezig dat het niet buiten andere wezens staat, maar dat het in ieder ander wezen objectief liefdevol mee kan leven. Zo in die wereld te staan, brengt het kind mee als een naklank en wij nemen dan waar hoe het kind een nabootsend wezen wordt, hoe het alles wat het leert, wat het zich eigen maakt in de eerste zeven jaar, doet als nabootsend wezen. En wij moeten bij een goede pedagogische kunst met dit principe van de nabootsing bijzonder rekening houden.

Dit moet een goede opvoeder weten. In de eerste zeven levensjaren kan je niet door vermaningen, niet door wat voor geboden ook, het kind sturen; maar je geeft richting aan het gedrag van het kind door wat je zelf doet. Maar net zoals in de natuur heeft ook de mens te maken met het ‘onweegbare’. Niet alleen stuur je en leid je een kind door wat je zelf doet, maar ook door wat je zelf voelt, wat je zelf denkt. Ben je iemand die zichzelf niet toestaat alledaagse en kleinzielige voorstellingen en gevoelens te hebben in de buurt van zijn kinderen, dan komt er uit de kinderen ook iets nobels, iets goeds. Laat je bij jezelf – omdat je denkt dat dit toch niet vanuit een mens verder doorwerkt – in de buurt van kinderen onedele gedachten, onedele gevoelens toe, dan werken die door. Op dit vlak werkt het imponderabele.

Bron: Rudolf Steiner – GA 304 -Erziehungs- und Unterrichtsmethoden auf  anthroposophischer Grundlage – Den Haag, 27 februari 1921 (bladzijde 43-44)

Vertaling: Pieter Witvliet. Voor meer van zijn vertaling van GA 304 zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN

kinderen-imiteren-e1623833920320

nabootsing1

Eerder geplaatst op 23 juni 2020  (2 reacties)

Een stelend kind

Er kwam eens een vader bij mij die zei: “Onze jongen was tot nog toe steeds een braaf kind, deed alles wat bij ons een moreel welbehagen opriep; nu heeft hij geld gestolen!’- Welnu, wie het mensenwezen werkelijk kent, die stelt in zo’n geval de volgende vraag: Ja,  waaruit heeft het kind geld weggepakt? Er wordt tegen je gezegd: Uit de kast. – Wie haalt er dagelijks – zo vraag je verder – geld uit de kast?- Moeder! – het kind heeft iedere dag gezien dat moeder geld uit de kast heeft gehaald. Het kind is een nabootsend wezen, is als zintuigorganisme met zijn ziel helemaal gericht op zijn omgeving, doet, wanneer het met zijn eigen wezen actief wordt, hetzelfde als het in zijn omgeving ziet. 

Het kind stelt zich helemaal niet in op vermaningen in zijn eerste levensjaren, het stelt zich niet in op geboden en verboden – die blijven niet intens in zijn ziel hangen -, het kind richt zich enkel en alleen op wat het in zijn omgeving ziet. Maar, het ziet veel, veel preciezer dan de volwassene, ook al realiseert het zich niet bewust wat het in de omgeving ziet. Het hele organisme wordt een afdruk van wat het kind in zijn omgeving ziet.  

Bron: Rudolf Steiner – GA 218 – Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus – Londen, 20 november 1922 (bladzijde 249)  

Vertaling: Pieter H.A. Witvliet. Zie voor de hele vertaling van deze voordracht zijn website: VRIJESCHOOL PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN – OPVOEDKUNST DOOR MENSKUNDE

Zie ook: Voorbeeld en navolging

Eerder geplaatst op 12 augustus 2016

Nabootsing / Imponderabele invloeden

In de geestelijke wereld is ieder wezen zo aanwezig dat het niet buiten andere wezens staat, maar dat het in ieder ander wezen objectief liefdevol mee kan leven. Zo in die wereld te staan, brengt het kind mee als een naklank en wij nemen dan waar hoe het kind een nabootsend wezen wordt, hoe het alles wat het leert, wat het zich eigen maakt in de eerste zeven jaar, doet als nabootsend wezen. En wij moeten bij een goede pedagogische kunst met dit principe van de nabootsing bijzonder rekening houden.

Dit moet een goede opvoeder weten. In de eerste zeven levensjaren kan je niet door vermaningen, niet door wat voor geboden ook, het kind sturen; maar je geeft richting aan het gedrag van het kind door wat je zelf doet. Maar net zoals in de natuur heeft ook de mens te maken met het ‘onweegbare’. Niet alleen stuur je en leid je een kind door wat je zelf doet, maar ook door wat je zelf voelt, wat je zelf denkt. Ben je iemand die zichzelf niet toestaat alledaagse en kleinzielige voorstellingen en gevoelens te hebben in de buurt van zijn kinderen, dan komt er uit de kinderen ook iets nobels, iets goeds. Laat je bij jezelf – omdat je denkt dat dit toch niet vanuit een mens verder doorwerkt – in de buurt van kinderen onedele gedachten, onedele gevoelens toe, dan werken die door. Op dit vlak werkt het imponderabele.

Bron: Rudolf Steiner – GA 304 -Erziehungs- und Unterrichtsmethoden auf  anthroposophischer Grundlage – Den Haag, 27 februari 1921 (bladzijde 43-44)

Vertaling: Pieter Witvliet. Voor meer van zijn vertaling van GA 304 zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN