De eerste grondregel voor het bestuderen van de mens is dat men niet te veel moet nadenken. Dat zal u vreemd voorkomen, maar u zult zo dadelijk wel begrijpen wat ik bedoel. Door nadenken wordt een mens natuurlijk niet zo bijzonder verstandig. Als hij zo loopt te broeien over wat hij gadegeslagen heeft, dan komt er in de regel niet veel verstandigs te voorschijn.
Als men dus de dingen van de wereld wil leren kennen, moet men niet teveel van het nadenken verwachten; dat is niet zo belangrijk. Als de feiten ertoe nopen, moet men nadenken, maar men moet het niet als hoofddoel beschouwen om na het waarnemen van iets daarover te gaan lopen broeien om er achter te komen hoe de zaak zit. Men moet andere dingen bekijken, ze met elkaar vergelijken en een samenhang zoeken. Hoe meer men naar de samenhang zoekt, des te meer wordt men gewaar bijvoorbeeld van de natuur. Al degenen die over natuur hebben lopen nadenken, hebben in de grond niets meer gevonden dan ze al wisten.
Als iemand materialist is dan praat hij ook over de natuur materialistisch, omdat hij het al is. Hij ontdekt niets nieuws. Als iemand idealistisch over de natuur praat, doet hij dat omdat hij tòch al idealist is. Men kan altijd ondervinden dat de mensen door nadenken alleen maar dat vinden, wat ze van te voren al wisten. Op de juiste wijze denken ontstaat pas als men zich eenvoudig door de feiten ertoe laat brengen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 348 – Über Gesundheit und Krankheit – Dornach, 10 januari 1923 (bladzijde 237)
Vertaling A. Goedheer-De Keizer, overgenomen uit Gezondheid en ziekte
Eerder geplaatst op 15 maart 2018