Wetenschappelijk bijgeloof

Zoals u weet, worden er verschillende talen in verschillende gebieden, verschillende landen op aarde gesproken; maar toch hebben de talen een mysterieuze overeenkomst. De gelijkenis hoeft niet zo opvallend te zijn als bijvoorbeeld in Duitsland en in Engeland, in Duitsland en in Nederland. Maar toch is het wel zo dat de talen, hoewel ze verschillend zijn, een zekere overeenkomst hebben. Men kan zien dat bijvoorbeeld de taal die in Indië gesproken wordt, hoewel men het ook niet zonder meer verstaat als men erop ingaat, dat de afzonderlijke woordbeelden toch gelijkenis hebben met bijvoorbeeld de Duitse taal. 

Nu, wat zeggen de mensen die tegenwoordig zoiets verklaren willen? Ze zeggen: Nu ja, zo’n taal is op een plek op aarde ontstaan – omdat alles uitsluitend van de aarde afkomstig zou moeten zijn -, dan zijn de volken gemigreerd, hebben de taal ergens anders overgedragen, daar is het wat veranderd. Maar het stamt allemaal van een taal af. 

Dit is het grootste wetenschappelijke bijgeloof dat in de moderne tijd is opgekomen. Want ziet u, mijne heren, dit wetenschappelijke bijgeloof is hetzelfde als het volgende zou zijn. Stel, een mens leeft in Indië; hij wordt, als de zon schijnt, warm. Nu, dan heeft men de gedachte: De mens kan warm worden. – Nu ontdekken later de mensen in Europa dat ze ook in de zomer warm worden. Ze worden ook warm. Nu roepen ze niet hun verstand te hulp, maar de zintuigen. Ze zeggen: dat men warm wordt, dat kan men uit het heden niet verklaren: maar in het oude Indië, daar zijn de mensen warm geworden; die zijn verhuisd naar Europa en hebben de eigenschap om warm te worden, naar Europa overgeplant. 

Ja, mijne heren, als iemand dat zegt, dan is hij natuurlijk niet goed snik. Maar de filologen zeggen hetzelfde! Die zeggen niet: als een taal in Europa gelijkenis heeft met een taal in Indië, dan heeft in Indië dezelfde invloed van buiten de aarde gewerkt als in Europa, maar ze zeggen: De taal is daarheen verhuisd! Als in twee gebieden een mens warm wordt, dan zal men niet zeggen, die heeft de eigenschap warm te worden hierheen gebracht door migratie, maar men kijkt naar de gemeenschappelijke zon, en die verwarmt zowel degenen in Indië als degenen in Europa. Als men twee talen vindt die gelijkenis vertonen, hoewel de plaatsen ver van elkaar afgelegen zijn, dan komt dat niet doordat de taal overgeplaatst is, maar dat de gemeenschappelijke invloed – precies zoals de invloed van de zon voor de gehele aarde er is – van het buitenaardse op de volken van de meest verschillende gebieden op aarde werkt. Maar omdat de mensen ten enenmale niet toegeven willen dat een buitenaardse, geestelijke invloed plaatsvindt, daarom bedenken ze van alles, waarbij men alleen niet merkt dat ze dwaas zijn, omdat ze zo geleerd zijn.

Bron: Rudolf Steiner – GA 353 – Die Geschichte der Menschheit und die Weltanschauungen der Kulturvölker – Dornach, 5 maart 1924 (bladzijde 49-50)  

e639e5817d364e3950663b9af58b6674

Eerder geplaatst op 30 juni 2017  (1 reactie)

Nationaliteit

Een uiterlijke, in het sociale denken optredend gevolg van het materialisme: het langzamerhand in de loop van de 19de eeuw opkomend nationaliteitsprincipe, dit pochen op de nationaliteit, dit uitsluitend leven willen in de nationaliteit. Dat is de oppositie tegen geest en ziel, want het geestelijk-psychische bekommert zich niet om de nationaliteit. 

De zielen die tegenwoordig in Europa leven, zijn in veel gevallen vroeger in Amerika geweest; de zielen die tegenwoordig voornamelijk in Japanse lichamen leven, die zouden in het geheel niet wat de ziel betreft op hun voorouders moeten wijzen, maar op de tijd van de volksverhuizingen in Europa.

Ja, de Amerikanen zouden niet zo trots hoeven te zijn op hun voorouders, hun bloedverwante voorouders in Europa, maar zouden erop moeten wijzen, hoe ze geleefd hebben ten tijde van het mysterie van Golgotha in Azië en daar een nog niet doorchristende cultuur hebben meegemaakt, zodat zij het ook zijn die het christendom door uiterlijke traditie en uiterlijke opvoeding aannemen. Ook van deze kant is er nog een scherpe oppositie tegen het geestelijk-bovenzinnelijk opvatten van de wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 202 – DER MENSCH IN SEINEM ZUSAMMENHANG MIT DEM KOSMOS – Dornach, 14 december 1920 (bladzijde 154)

Eerder geplaatst op 29 april 2015  (2 reacties)

Nationaliteitsprincipe

Een uiterlijke, in het sociale denken optredend gevolg van het materialisme: het langzamerhand in de loop van de 19de eeuw opkomend nationaliteitsprincipe, dit pochen op de nationaliteit, dit uitsluitend leven willen in de nationaliteit. Dat is de oppositie tegen geest en ziel, want het geestelijk-psychische bekommert zich niet om de nationaliteit. De zielen die tegenwoordig in Europa leven, zijn in veel gevallen vroeger in Amerika geweest; de zielen die tegenwoordig voornamelijk in Japanse lichamen leven, die zouden in het geheel niet wat de ziel betreft op hun voorouders moeten wijzen, maar op de tijd van de volksverhuizingen in Europa. Ja, de Amerikanen zouden niet zo trots hoeven te zijn op hun voorouders, hun bloedverwante voorouders in Europa, maar zouden erop moeten wijzen, hoe ze geleefd hebben ten tijde van het mysterie van Golgotha in Azië en daar een nog niet doorchristende cultuur hebben meegemaakt, zodat zij het ook zijn die het christendom door uiterlijke traditie en uiterlijke opvoeding aannemen. Ook van deze kant is er nog een scherpe oppositie tegen het geestelijk-bovenzinnelijk opvatten van de wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 202 – DER MENSCH IN SEINEM ZUSAMMENHANG MIT DEM KOSMOS – Dornach, 14 december 1920 (bladzijde 154)

Eerder geplaatst op op 11 augustus 2013

Twee duizend jaar Christendom

Wij hebben het Christusmysterie op de Aziatische cultuur voor. Maar wat zeggen dan de Aziaten? Ik vertel nu niet iets bedachts, maar wat de Aziaten met inzicht werkelijk zeggen. Ze zeggen: ‘Mooi, jullie hebben het Christusmysterie op ons voor; dat is iets wat wij niet hebben, daardoor staan jullie naar jullie mening op een hoger niveau van cultuur. Maar nu zeggen jullie bijvoorbeeld ook: “Aan de vruchten zal men het herkennen.” Nu schrijft jullie religie voor, dat alle mensen elkaar moeten liefhebben, maar als wij naar uw leven kijken, dan is het daar niet naar. Jullie sturen missionarissen naar Azië, die vertellen ons allerlei grootse dingen; maar als wij naar Europa komen, dan leven de mensen helemaal niet zo, als het zou moeten zijn, als het allemaal waar is, wat daar verteld wordt!’ – Dat zeggen de Aziaten. Denk er eens over, of zij zo veel ongelijk hebben! Bij een religieus congres, waar vertegenwoordigers van alle religies spraken, werd dit specifieke onderwerp besproken, en daar antwoordden de Aziatische vertegenwoordigers hetzelfde, wat ik zojuist gezegd heb. Ze zeiden: ‘U stuurt ons missionarissen, dat is zeker allemaal heel mooi. Maar u hebt het christendom nu al twee duizend jaar; we kunnen niet merken, dat de morele ontwikkeling daardoor zo enorm boven de onze is uitgegaan!’

Bron: Rudolf Steiner – GA 169 – Weltwesen und Ichheit – Berlijn, 18 juli 1916 (bladzijde 159)

Eerder geplaatst op 24 maart 2013

Nationaliteitsprincipe

Een uiterlijke, in het sociale denken optredend gevolg van het materialisme: het langzamerhand in de loop van de 19de eeuw opkomend nationaliteitsprincipe, dit pochen op de nationaliteit, dit uitsluitend leven willen in de nationaliteit. Dat is de oppositie tegen geest en ziel, want het geestelijk-psychische bekommert zich niet om de nationaliteit. De zielen die tegenwoordig in Europa leven, zijn in veel gevallen vroeger in Amerika geweest; de zielen die tegenwoordig voornamelijk in Japanse lichamen leven, die zouden in het geheel niet wat de ziel betreft op hun voorouders moeten wijzen, maar op de tijd van de volksverhuizingen in Europa. Ja, de Amerikanen zouden niet zo trots hoeven te zijn op hun voorouders, hun bloedverwante voorouders in Europa, maar zouden erop moeten wijzen, hoe ze geleefd hebben ten tijde van het mysterie van Golgotha in Azië en daar een nog niet doorchristende cultuur hebben meegemaakt, zodat zij het ook zijn die het christendom door uiterlijke traditie en uiterlijke opvoeding aannemen. Ook van deze kant is er nog een scherpe oppositie tegen het geestelijk-bovenzinnelijk opvatten van de wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 202 – DER MENSCH IN SEINEM ZUSAMMENHANG MIT DEM KOSMOS – Dornach 14 december 1920 (bladzijde 154)