Leugenachtigheid / Levenskracht

Bij de leugenachtigheid is het zo dat deze zich, en ook iedere afzonderlijke leugen, zich in het etherlichaam uitdrukt. Het etherlichaam verliest aan vitaliteit en levensenergie, als de mens leugenachtig is.

Dat kan men zelfs uiterlijk constateren. Hoe vreemd het voor onze tijd klinkt, waar is het echter toch, dat bij mensen die veel liegen, bijvoorbeeld wonden onder verder identieke omstandigheden moeilijker zijn te genezen dan bij eerlijke mensen.

Vanzelfsprekend mag men dit niet absoluut concluderen, er kunnen ook anderen reden zijn. Maar vooropgesteld dat al het overige hetzelfde is, zijn bij leugenachtige mensen wonden moeilijker te genezen dan bij waarheidsgetrouwe mensen.

Het is goed acht te slaan op zulke dingen in het leven. En dat is ook gemakkelijk verklaarbaar. Het etherisch lichaam is het eigenlijk levensprincipe, het bevat de levenskrachten. Deze worden ondergraven door de leugenachtigheid. Zodat niet zo veel levenskracht door het etherlichaam kan worden afgegeven, als het voor een genezing nodig is, als aan dit etherlichaam door leugenachtigheid onttrokken zijn,als het niet altijd doordrongen was van die aandriften, van die realiteiten, die voortkomen uit de waarachtigheid. We zouden op deze dingen wel acht moeten slaan, want we zullen het leven in menig opzicht beter begrijpen, als we dit doen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 125 – Wege und Ziele des geistigen Menschen – München,11 december 1910 (bladzijde 209)

https://odysseetheater.org/GA/Buecher/GA_125.pdf#view=Fit

9f4745754d826b3fcd7f0b27fe993aa6

Werk van Iris Sullivan

Eerder geplaatst op 9 juni 2019 (3 reacties)

Tegenwoordig noemen we het fysieke lichaam ons eigen lichaam – zonder er enige notie van te hebben hoe ongerechtvaardigd dit is

Wanneer een mens op aarde rondgaat, noemt hij eigenlijk zijn fysieke lichaam en zijn etherlichaam – waarvan hij weliswaar weinig weet, maar voor zover hij in de periode van zijn groeikrachten leeft enz., voelt hij deze in ieder geval – dan noemt hij dat zijn lichaam. Maar de mens heeft niet het recht om dat zijn lichaam te noemen. Want ‘van hem’ is alleen wat in het IK en in het astrale lichaam aanwezig is. Wat in het fysieke lichaam en het etherlichaam aanwezig is, is ‘eigendom’ van de goddelijk-geestelijke wezens, ook als de mens op aarde leeft. Daarin leven en weven de goddelijk-geestelijke wezens tijdens het leven van de mens op aarde. Daarin blijven ze werken, deze goddelijk-geestelijke wezens, zelfs als de mens er in de slaap niet bewust bij aanwezig is. 

Het zou zelfs heel slecht met de mens aflopen als hij zelf tussen geboorte en dood in een onophoudelijk wakkere toestand voor zijn etherlichaam en fysieke lichaam zou moeten zorgen. De mens is steeds weer gedwongen zijn fysieke en etherlichaam aan ‘de goden’ over te dragen. Dit speelt vooral in de kindertijd, omdat de slaap in de kindertijd het allerbelangrijkst is; de slaap op latere leeftijd heeft alleen een corrigerend effect, maar de echt vruchtbare slaap is de kinderslaap in de allereerste levensjaren. 

In de oude tijden van de mensheidsontwikkeling heeft men dit begrepen toen men het menselijk lichaam een ​​tempel van ‘de goden’ noemde en in dit wonderbaarlijke bouwwerk van het menselijk lichaam ook de tempel van ‘de goden’ gewaar werd. In hun architectonische bouwwerken heeft men de wetten van het fysieke lichaam en het etherlichaam overal nagebootst. Dat kan men het beste in de oosterse en ook in de Egyptische en Griekse architectuur terugvinden. In de manier waarop de cherubijnen aan de tempels van het Oosten zijn opgesteld, in de manier waarop de sfinxen staan en hoe de zuilen, daarin ligt verlevendigd wat men gewaar werd als goddelijk-geestelijk werken in het menselijke fysieke en etherlichaam. Het bewustzijn hiervan heeft de mens in de loop van zijn ontwikkeling verloren. En vandaag de dag noemt hij zijn fysieke lichaam, hoewel zonder enige notie, maar desondanks geheel ten onrechte, zijn lichaam, terwijl dit fysieke lichaam in werkelijkheid in de aardse schepping het eigendom is van de goden. 

Dus wanneer iemand vandaag de dag de woorden ‘mijn lichaam’ uitspreekt, wanneer hij wat er in zijn lichaam in een gezonde staat gebeurt als zijn eigendom aanduidt, dan toont hij daarmee een enorme hoogmoed van de mens in de huidige beschaving. Het is weliswaar een onwetende, onderbewuste hoogmoed, maar juist een buitengewone hoogmoed, in die zin dat wanneer mensen ‘hun lichaam’ of ‘mijn lichaam’ zeggen, ze daarmee eigenlijk het eigendom van de goden opeisen. Daarmee hebben ze als het ware de hoogmoed in hun taal verankerd.

Bron: Rudolf Steiner – GA 227 – Initiations-Erkenntnis – Penmaenmawr, 27 augustus 1923 (bladzijde 227-228)

https://odysseetheater.org/GA/Buecher/GA_227.pdf#view=Fit

Vertaling Frans Wuijts

fd30c492-afae-4973-bf6e-5c39706d630f

De invloed van de omgeving op de mens

Van belang zijn ook de kleuren in de omgeving, die op kleine kinderen een heel andere werking hebben dan op volwassenen. Tegenwoordig wordt vaak aangenomen dat groen een kalmerend effect heeft op een kind. Dat is absoluut onjuist.

Een onrustig kind moet een rode omgeving krijgen, en een rustig kind groen of blauwgroen. Het effect van rood op het kind is dit: als je naar helder rood kijkt en dan snel weg naar een vel wit papier, zie je de complementaire kleur: groen.

Dit is de tendens om de tegenovergestelde kleur op te roepen. Het kind probeert hetzelfde te doen, het probeert innerlijk de activiteit te ontvouwen die de tegenovergestelde kleur oproept. 

Dit was een voorbeeld van hoe de omgeving werkt. En dus speelt de hele omgeving – samen met vele, vele andere dingen die we later en elders zullen bespreken – een uiterst belangrijke rol in de vorming van het fysieke lichaam van het kind vanaf de geboorte tot aan de tandenwisseling, in de vorming van het etherische lichaam vanaf het zevende tot het veertiende jaar, van het astrale lichaam van het veertiende tot het eenentwintigste jaar, en zo verder. 

Ja, gedurende het hele leven is de invloed van de omgeving op de individuele mens voelbaar. Het gezegde: Vertel me waar je mee omgaat en ik zeg je wie je bent, is gebaseerd op dit inzicht, want ‘waar ik mee omga’ betekent ‘wat er in mijn omgeving gebeurt’. Deze omgeving heeft dus een sterke invloed op de mens.

Dit geldt vooral voor de tijd waarin het astrale lichaam zich ontwikkelt, van het veertiende tot het eenentwintigste jaar, en het is een bijna dagelijkse ervaring dat een jong mens in deze jaren gemakkelijk astraal bedorven wordt door zijn omgeving.

Bron: Rudolf Steiner – GA 100 – Menschheitsentwickelung und Christus-Erkenntnis / Theosophie und Rosenkreuzertum – Kassel, 20 juni 1907 (blz. 63)

30297

The Temple of Peace – Arild Rosenkrantz 

De hele nacht werken het astrale lichaam en het Ik aan het herstellen van de uitgeputte krachten van ons lichaam

Overdag put de mens voortdurend zijn fysieke lichaam en zijn etherlichaam uit. Het leven dat we van ’s morgens tot ’s avonds leiden is een uitputting van deze twee lichamen, en wat je ’s avonds als vermoeidheid voelt is niets anders dan de uitdrukking van het feit dat in je fysieke en etherische lichaam, door de omweg van het astraallichaam, waarnemingen van de buitenwereld hebben plaatsgevonden. Gevoelens, impulsen, lijden en pijn, al het mogelijke heeft in je plaatsgevonden. En wat op deze manier plaatsvindt, put ons fysieke en etherische lichaam de hele dag uit en ’s avonds zijn we moe omdat we de hele dag gewerkt hebben aan de afbraak van ons fysieke en etherische lichaam.

Wanneer je ’s nachts met je fysieke lichaam en je etherlichaam in bed ligt, is het astrale lichaam met het Ik niet inactief, maar stuurt het de hele nacht zijn kracht naar het fysieke en etherische lichaam; het werkt om de vernietigde en verbruikte krachten te herstellen. Maar hij zou dit niet kunnen doen als hij niet werd opgenomen in een ander rijk toen hij zich uit het fysieke en etherische lichaam terugtrok. Boven het menselijk rijk strekt zich inderdaad een geestelijk rijk uit, het rijk van engelen, aartsengelen en andere wezens. Het is als een oceaan van geestelijke wezens die ons omringen en waarvan we overdag gescheiden zijn omdat we in de huid van ons lichaam, in onze waarnemingen zijn ingesloten. 

In  de nachts echter dompelen we ons onder in deze oceaan van geestelijke wezens en het astrale lichaam put er de krachten uit die het vervolgens in het fysieke en etherische lichaam giet om ze te herstellen. Vandaag de dag weet de mens hier niets van. Maar in die tijd, toen de mens nog het doffe, helderziende bewustzijn had, zag hij hoe het Ik en het astraallichaam uittraden en werden opgenomen door de goddelijk-geestelijke wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 105 – Welt, Erde und Mensch – Stuttgart, 13 augustus 1908 (blz. 144-145)

The Chasm

The Chasm – Nesta Carsten-Krüger 

Alle herinneringen zijn altijd aanwezig in het etherlichaam

Ons etherlichaam, dat een deel van onszelf is, is iets buitengewoon ingewikkelds. Het bevat bijvoorbeeld alle herinneringen, die zijn altijd aanwezig. Ook dat wat diep in de diepten van de ziel is gezonken, wat in het gewone dagelijkse bewustzijn niet tot ons bewustzijn komt, is altijd op de een of andere manier in het etherisch lichaam bewaard. Ons hele leven tot nu toe in onze huidige incarnatie is werkelijk behouden in het etherlichaam. Natuurlijk moet worden toegegeven dat het buitengewoon moeilijk voor te stellen is. Maar toch is het zo. 

Stel bijvoorbeeld dat u de hele dag aan het praten was – sommige mensen doen dat – en alles wat u praat werd door een of ander machine op een grammofoonplaat geschreven. Als u zoveel hebt gepraat dat de grammofoonplaat vol is, leg je hem opzij, neemt een ​​tweede, als hij vol is een derde, enzovoort. Dus u neemt een aantal van dergelijke platen, afhankelijk van hoeveel of hoe weinig u praat. Alles waar u overdag over sprak, zou ’s avonds op de grammofoonplaten staan. […]

Zo zijn al onze herinneringen altijd aanwezig in het etherlichaam.

Bron: Rudolf Steiner – GA 154 – Wie erwirbt man sich Verständnis für die geistige Welt? – Berlijn, 18 april 1914 (blz. 10-11)

cosmicfire

Cosmic Fire Detail – Art of Carol Herzer