Over waarneming van het karma van een mens

Als men op het karma van een mens wil komen, moet men hem niet op zijn beroep, niet op zijn sociale omstandigheden en niet op zijn kunnen of niet-kunnen bekijken, maar men moet diep in zijn ziel gaan, in de eigenschappen, in de vermogens die uiteindelijk in principe in elk beroep tot uitdrukking kunnen komen. Want men moet immers zien naar wat de mens in een vorig aardeleven was. […] 

Men moet er mee beginnen al het uiterlijke te doorzien en naar het innerlijk te kijken, het zuiver menselijke, dat waardoor de mens innerlijk mens, individueel geaard mens is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 346 – Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken: V – Dornach, 9 september 1924 (bladzijde 79)

Eerder geplaatst op 23 juni 2016  (7 reacties)

Onbaatzuchtigheid

We hebben zelden de behoefte om naar andere mensen te gaan, omdat we onbaatzuchtig van ze houden, maar meestal omdat ze eigenschappen hebben die voor ons iets zijn of iets geven.

Bron: Rudolf Steiner  – GA 266 b – Aus den Inhalten der esoterischen Stunden – München, 10 januari 1912 (bladzijde 300)

Eerder geplaatst op 7 januari 2015

Over waarneming van het karma van een mens

Als men op het karma van een mens wil komen, moet men hem niet op zijn beroep, niet op zijn sociale omstandigheden en niet op zijn kunnen of niet-kunnen bekijken, maar men moet diep in zijn ziel gaan, in de eigenschappen, in de vermogens (Duits: Fähigkeiten) die uiteindelijk in principe in elk beroep tot uitdrukking kunnen komen. Want men moet immers zien naar wat de mens in een vorig aardeleven was. […] Men moet er mee beginnen al het uiterlijke te doorzien en naar het innerlijk te kijken, het zuiver menselijke, dat waardoor de mens innerlijk mens, individueel geaard mens is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 346 – Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken: V – Dornach, 9 september 1924 (bladzijde 79)

Eerder geplaatst op 28 maart 2014

Over waarneming van het karma van een mens

Als men op het karma van een mens wil komen, moet men hem niet op zijn beroep, niet op zijn sociale omstandigheden en niet op zijn kunnen of niet-kunnen bekijken, maar men moet diep in zijn ziel gaan, in de eigenschappen, in de vermogens (Duits: Fähigkeiten) die uiteindelijk in principe in elk beroep tot uitdrukking kunnen komen. Want men moet immers zien naar wat de mens in een vorig aardeleven was. […] Men moet er mee beginnen al het uiterlijke te doorzien en naar het innerlijk te kijken, het zuiver menselijke, dat waardoor de mens innerlijk mens, individueel geaard mens is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 346 – Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken V – Dornach, 9 september 1924 (bladzijde 79)