Tegenstrevende krachten (1 van 2)

De oorzaak van lijden, ziekte en ook van de dood, is hierin te vinden, dat behalve de wezens, die de mens in rechte lijn willen verder ontwikkelen, er ook luciferische en ahrimanische wezens werken, die steeds de rechtlijnig voorwaartsschrijdende ontwikkeling doorkruisen. In hetgeen de mens bij de geboorte in het bestaan meebrengt, ligt iets dat beter is, dan wat hij er in zijn latere leven van maken kan. 

In de eerste kinderjaren hebben de luciferische en ahrimanische krachten nog weinig invloed op het mensenwezen, ze zijn in hoofdzaak werkzaam in wat de mens door zijn bewuste leven uit zichzelf maakt. Zou hij langer dan de eerste kinderjaren het wijsheidsvolle deel van zijn wezen in volle kracht in zich dragen, dan zou hij de werking daarvan niet kunnen verdragen, omdat de tegenstrevende luciferische en ahrimanische krachten verzwakkend werken. De mens heeft in de fysieke wereld een zodanig organisme, dat hij de onmiddellijke krachten van de geestelijke wereld, die in de eerste kinderjaren aan hem werken, slechts kan verdragen zolang hij als het ware kinderlijk week en plastisch is. Hij zou ten onder gaan, wanneer de krachten die ten grondslag liggen aan de oriëntering in de ruimte, de vorming van het strottenhoofd en de hersenen ook op latere leeftijd nog rechtstreeks werkzaam bleven.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – De geestelijke leiding van mens en mensheid (bladzijde 21-22)

Vertaling: Fr. Hardam van Omme en P. Henny-van Suchtelen – Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist.

Duitstalig: Rudolf Steiner – GA 15 – Die geistige Führung des Menschen und der Menschheit: I. Kapitel – Kopenhagen, 6 juni 1911 (bladzijde 18-19)

rudolf-steiner-1861-1925-austrian-philosopher-social-reformer-T4MT58

Eerder geplaatst op 8 mei 2019 (3 reacties)

Karma en keuze

Ik heb in een openbare voordracht aangeduid hoe het kind geheel en al zintuigorgaan is, hoe het ieder gebaar, iedere beweging van de mensen om hem heen beleeft. Maar het beleeft ieder gebaar, iedere beweging in zijn morele betekenis, zodat het kind aan een driftige, opvliegende vader het immorele beleeft dat met de opvliegendheid verbonden kan zijn. En het kind beleeft in de fijnste bewegingen, die de mens in zijn omgeving maakt, de gedachten die deze mens heeft. We zouden onszelf daarom nooit moeten toestaan onzuivere, immorele gedachten in de omgeving van een kind te hebben en zeggen: In gedachten kunnen we dat toelaten, het kind weet toch niets daarvan. – Dat is niet waar. Als we denken, bewegen zich altijd op een bepaalde manier op zijn minst onze innerlijke zenuwstrengen. Deze neemt ook het kind waar, vooral in de allereerste jaren. Het kind is een subtiele waarnemer en nabootser van zijn omgeving. Maar het merkwaardige, ik zou willen zeggen, het in verheven zin interessante is dat het kind niet alles nabootst, maar dat het een keuze maakt. En deze keuze gebeurt eigenlijk op een zeer gecompliceerde wijze.

Bedenkt u dus eens, in de omgeving van het kind handelt een ondoordachte, opvliegende vader, die allerlei dingen doet die eigenlijk niet goed zijn. Omdat het kind geheel zintuigorgaan is, moet het al deze dingen opnemen, omdat het oog zich niet verweren kan, het moet dat zien, wat in zijn omgeving is. Maar het kind neemt wat het daar ontvangt, alleen in waaktoestand op. Nu begint het kind te slapen. Kinderen slapen veel. En tijdens de slaap maakt nu het kind de keuze. Datgene wat hij wil opnemen, stuurt het vanuit zijn ziel in zijn lichaam. Wat het niet opnemen wil, stoot hij gedurende de slaap naar buiten in de etherische wereld, zodat het kind alleen dat in zijn lichamelijkheid absorbeert, waartoe het is bestemd door zijn karma, door zijn lot. De werkingen van het lot ziet men in het bijzonder levendig in de allereerste kinderjaren.

 Bron: Rudolf Steiner – GA 226 – Menschenwesen, Menschenschicksal und Welt-Entwickelung – Kristiana (Oslo), 19 mei 1923 (bladzijde 66)

Eerder geplaatst op 23 april 2015

Tegenstrevende krachten (2 – slot)

Deze krachten zijn zo geweldig dat, bleven zij later zo doorwerken, ons organisme zou wegkwijnen onder de heiligheid van deze krachten. Slechts dan moet de mens zich tot deze krachten wenden, als hij de ontwikkelingsweg gaat, die hem in bewust contact brengt met de bovenzinnelijke wereld. In verband hiermee kan men een belangrijke uitspraak uit het Nieuwe Testament begrijpen. “Indien gij niet wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.” Want wat kan de mens als een hoog ideaal zien, wanneer hij voorafgaande als juist aanvaardt? Dit: steeds dichter te komen tot wat men kan noemen een bewuste verhouding tot de krachten, die in de eerste kinderjaren onbewust aan de mens werken.- Daarbij moet echter in aanmerking worden genomen, dat de mens onder het geweld van deze krachten zou bezwijken, als ze zonder meer op zijn bewuste leven zouden inwerken.

Daarom is voor het verwerven van die vermogens, die tot een waarnemen van bovenzinnelijke werelden leiden, een zorgvuldige voorbereiding noodzakelijk. Door deze voorbereiding kan de mens er naar streven om in staat te zijn, datgene te verdragen wat hij in het gewone leven juist niet verdragen kan.

Bron: Rudolf Steiner – De geestelijke leiding van mens en mensheid (bladzijde 22)

Vertaling: Fr. Hardam van Omme en P. Henny-van Suchtelen – Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist.

Duitstalig: Rudolf Steiner – GA 15 – Die geistige Führung des Menschen und der Menschheit: I. Kapitel – Kopenhagen, 6 juni 1911 (bladzijde 19-20)

Tegenstrevende krachten (1 van 2)

De oorzaak van lijden, ziekte en ook van de dood, is hierin te vinden, dat behalve de wezens, die de mens in rechte lijn willen verder ontwikkelen, er ook luciferische en ahrimanische wezens werken, die steeds de rechtlijnig voorwaartsschrijdende ontwikkeling doorkruisen. In hetgeen de mens bij de geboorte in het bestaan meebrengt, ligt iets dat beter is, dan wat hij er in zijn latere leven van maken kan.

In de eerste kinderjaren hebben de luciferische en ahrimanische krachten nog weinig invloed op het mensenwezen, ze zijn in hoofdzaak werkzaam in wat de mens door zijn bewuste leven uit zichzelf maakt. Zou hij langer dan de eerste kinderjaren het wijsheidsvolle deel van zijn wezen in volle kracht in zich dragen, dan zou hij de werking daarvan niet kunnen verdragen, omdat de tegenstrevende luciferische en ahrimanische krachten verzwakkend werken. De mens heeft in de fysieke wereld een zodanig organisme, dat hij de onmiddellijke krachten van de geestelijke wereld, die in de eerste kinderjaren aan hem werken, slechts kan verdragen zolang hij als het ware kinderlijk week en plastisch is. Hij zou ten onder gaan, wanneer de krachten die ten grondslag liggen aan de oriëntering in de ruimte, de vorming van het strottenhoofd en de hersenen ook op latere leeftijd nog rechtstreeks werkzaam bleven.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – De geestelijke leiding van mens en mensheid (bladzijde 21-22)

Vertaling: Fr. Hardam van Omme en P. Henny-van Suchtelen – Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist.

Duitstalig: Rudolf Steiner – GA 15 – Die geistige Führung des Menschen und der Menschheit: I. Kapitel – Kopenhagen, 6 juni 1911 (bladzijde 18-19)