Afgunst/Egoïsme/Broederlijkheid

Wat er in het economische leven teweeggebracht wordt door broederlijkheid of onbroederlijkheid, door wat de mensen voor elkaar doen, in economisch opzicht, dat heeft, hoe vreemd het ook klinkt, niet slechts een betekenis voor dit leven tussen geboorte en dood, maar juist een grote betekenis voor het leven na de dood. Het is bijvoorbeeld al van betekenis of ik mijn hele leven door als een jaloers persoon te werk ga en mij zo gedraag dat de afgunst mijn principe is, of dat ik uit mensenliefde handel. De handelingen, in zover ze in het openbare leven uitmonden, in zover het de mensen met elkaar in contact brengt, deze handelingen hebben niet alleen een belang hier voor de aarde, maar dit handelen wordt in zijn werking door de poort van de dood gedragen en heeft een betekenis door het gehele leven tussen de dood, die ons treft na dit aardeleven, en het volgende aardeleven. Zodat we kunnen zeggen: Hetgeen zich hier afspeelt als economisch leven, dat is de oorzaak hoe mensen zullen leven tussen de dood en een nieuwe geboorte. Als bijvoorbeeld een economische orde alleen op egoïsme is gebouwd, dan betekent dat, dat de mensen in hoge mate eenzaten worden tussen de dood en een nieuwe geboorte, dat ze de grootste moeite hebben om andere mensenwezens te vinden, kortom, het is van reusachtige betekenis voor het leven tussen dood en de volgende geboorte, hoe de mens zich hier in economisch opzicht gedraagt.

Bron: Rudolf Steiner  – GA 196 – Geistige und soziale Wandlungen in de Menschheitsentwickelung – Dornach, 31 januari 1920 (bladzijde 127-128)

Eerder geplaatst op 19 augustus 2013

Op geen ander gebied kunnen we zo goed en zo natuurlijk de broederlijke relaties onder de mensen ontwikkelen als juist in de economie

Bedenkt u eens hoe het economische leven ons eigenlijk plaatst in een bepaalde verhouding tot de wereld. U zult er gemakkelijk opkomen, hoe deze verhouding is als u zou moeten denken, dat we geheel en al zouden kunnen opgaan in een puur uiterlijk economisch leven. Wat zouden we dan zijn, als we uitsluitend in een puur uiterlijk economisch leven zouden opgaan? We zouden denkende dieren zijn, niets anders. Alleen doordat we naast het economische leven nog een rechtsleven, een politiek leven, een staatsleven en een geesteswetenschap hebben, zijn we niet denkende dieren. We worden dus door het economische leven min of meer omlaag gedrongen in het ondermenselijke. Maar doordat we omlaag gedrongen worden in het ondermenselijke, kunnen we juist op dit gebied van het ondermenselijke interesses ontwikkelen die in de ware zin van het woord de broederlijke belangen onder de mensen zijn. Op geen ander gebied kunnen we zo goed en zo natuurlijk de broederlijke relaties onder de mensen ontwikkelen als juist in de economie. […] De impulsen voor het leven als broeders, die komen voort, wanneer wij een bepaalde verhouding tot de ander ontwikkelen, uit de relatie van wat wij bezitten tot wat de ander bezit; vanuit onze behoeften tot de behoeften van de ander; vanuit wat wij hebben tot wat de ander heeft, enzovoort. Ontwikkelen we in het economische leven steeds meer en meer deze broederschap, dan verandert er in zekere zin wat in deze economie.

Deze broederschap in de economie, deze broederlijke verhouding onder de mensen, dat in het economische leven inwerken moet, als er gezondmaking van de economie moet zijn, dat is wat om zo te zeggen uit het economische leven opstijgt (Duits: aufdampft), zodat, juist doordat we het ons vanuit het economische leven aankweken, wij het door de poort van de dood meenemen en binnendragen in het bovenzinnelijke leven na de dood. Zo schijnt het economische leven voor het aardse leven als het laagste, maar in hem ontwikkelt zich iets, dat juist inwerkt (Duits: hineinpulst) vanuit het aardse door de poort van de dood in het bovenaardse.

Bron: Rudolf Steiner – GA 193 – Der innere Aspekt des sozialen Rätsels – Zürich, 11 februari 1919 (bladzijde 52-53)

Eerder geplaatst op 26 juli 2013

Rudolf Steiner – Egoïsme/Armoede/ Ellende (3) – Men zegt: Het is heel natuurlijk dat de mens voor zijn arbeid beloond wordt

In de huidige tijd is men overtuigd dat een groot deel, verreweg het grootste deel van het menselijk leven op egoïsme moet zijn gebouwd. Weliswaar wil men het met woorden en theorieën niet toegeven, maar in de praktijk zal men het meteen toegeven. Men geeft het op de volgende wijze toe. Men zegt: Het is heel natuurlijk dat de mens voor zijn arbeid beloond wordt, dat de mens de opbrengst van zijn arbeid persoonlijk ontvangt – en toch is dit niets anders dan de omzetting van het egoïsme in het economische leven. We leven onder het egoïsme zodra we leven volgens het principe: Wij moeten persoonlijk beloond worden; voor mijn werk moet mij betaald worden.

Wordt vervolgd

Bron: GA 054 – Hamburg 2 maart 1908 (bladzijde 96-97)