Akashakroniek (2 van 2)

De ingewijde kan zo de hele geschiedenis van de mensheid lezen. Maar hij moet het eerst leren. Deze Akashabeelden spreken een verwarrende taal, omdat Akasha iets levends is. Maar men moet Caesars Akashabeeld niet verwisselen met Caesars individualiteit. Die kan mogelijk al weer gereïncarneerd zijn. Deze verwisseling gebeurt vooral gemakkelijk wanneer men door uiterlijke middelen toegang krijgt tot de Akashabeelden. Zo spelen ze vaak een rol bij spiritistische seances. De spiritist denkt een overleden persoon te zien, maar het is slechts zijn Akashabeeld.

Er kan bijvoorbeeld een Akashabeeld van Goethe verschijnen, hoe hij actief was in 1796; de onwetenden verwarren het met de individualiteit van Goethe. Dit is des te verwarrender omdat dit beeld leeft en antwoorden geeft op vragen, en niet alleen op vragen die al zijn gesteld, maar volledig nieuwe die niet zijn uitgesproken. Het zijn geen herhalingen, maar antwoorden zoals Goethe ze destijds zou kunnen hebben gegeven. Het is heel goed mogelijk dat dit Akashabeeld van Goethe zelfs een gedicht maakt in de stijl en zin van Goethe op dat moment. De Akashabeelden zijn echt levende verschijningen. Zo wonderbaarlijk zijn deze feiten, maar het zijn feiten.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 23 augustus 1906 (blz. 27-28)

KAUFFMANN-Angelica-Kauffmann-Portret-van-Johann-Wolfgang-von-Goethe

Johann Wofgang von Goethe (1749-1832)

Over Edison en praktisch werken

Ik was onlangs zeer verheugd toen ik las dat er nog steeds mensen zijn die, naast de gewone routine van het leven, de echte levenspraktijk ook altijd als iets belangrijks in het leven hebben gezien. Er was onlangs een nieuwsbericht in de wereld hoe Edison zijn mensen had getest, die hij voor praktisch werk wilde voorbereiden. Het interesseerde hem helemaal niet of een koopman goed boekhouden kan. Dat, zei hij, kan in drie weken worden geleerd als hij verder een bekwaam, verstandig mens is. Al deze specialiteiten interesseerden hem helemaal niet, dat redt men toch wel. En dat klopt. Maar Edison stelde vragen aan de mensen van wie hij wilde weten of ze ook in het praktische leven deugen, vragen van bijvoorbeeld dit soort: hoe groot is Siberië? 

Dus als hij iemand wilde controleren of hij een goede boekhouder is, vroeg hij niet of hij een goede balans kon opmaken, maar eerder: Hoe groot is Siberië? – Of: Als een ruimte vijf meter lang, drie meter breed en vier meter hoog is, hoeveel kubieke meter lucht zit er dan in? – en soortgelijke vragen. Hij stelde vragen als: Wat staat er op de plaats waar Caesar de Rubicon overstak – enzovoort, zeer algemene vragen, en afhankelijk van of iemand zulke algemene vragen min of meer kon beantwoorden, stelde Edison hem aan als boekhouder of iets dergelijks. Dus of hij goed was in boekhouden interesseerde hem helemaal niet, want hij wist: Als iemand zulke vragen kan beantwoorden, dan is het een bewijs dat hij zijn schooltijd niet voor niets heeft gehad, dat hij als kind zich met beweeglijke gedachten heeft ontwikkeld; en dat is wat Edison eiste.

Bron: Rudolf Steiner – GA 205 – Menschenwerden, Weltenseele  und  Weltengeist – Dornach, 3 juli 1921 (blz. 132-133)

gettyimages-615312634

Thoma Alva Edison (11 februari 1847 – 18 oktober 1931)

De vier temperamenten

De cholericus heeft een sterke wil, hij is moedig, dapper, ondernemend en heeft de drang om veel te doen. Van wereldhistorische persoonlijkheden waren het bijvoorbeeld Alexander de Grote, Hannibal, Caesar, Napoleon; dat waren cholerici. Deze karakteraanleg blijkt al in de kindertijd. Zo’n kind wil een leidende rol spelen bij zijn speelkameraadjes.

De melancholicus houdt zich veel met zichzelf bezig; daardoor komt hij er gemakkelijk toe om zich af te zonderen. Hij denkt veel na, hoofdzakelijk over hoe de omgeving op hem werkt. Hij trekt zich graag terug, is gauw wantrouwend. Dat blijkt wederom al in de kinderjaren: Hij laat niet graag zijn speelgoed zien, heeft angst, dat iets van hem wordt afgenomen en zou van alles graag een sleuteltje willen hebben.

De flegmaticus heeft voor niets echt interesse, hij verdroomt veel, is inactief, lui en zoekt zinnelijk genot.

De sanguinicus daarentegen heeft een gemakkelijk te wekken interesse voor alles, het houdt echter niet aan, het vervliegt gemakkelijk en snel, hij verwisselt veel en vaak van zijn hobbies.

Dat zijn de vier fundamentele karaktersoorten, die een mens kan hebben. Gewoonlijk heeft de mens een vermenging van alle vier temperamenten; men kan echter altijd min of meer een basissoort vinden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 28 augustus 1906 (bladzijde 66-67)

Zie ook: Temperamenten/Kleine gevaren/grote gevaren

Eerder geplaatst op 26 augustus 2013