Wanneer iemand zegt: hoe kan ik op goed geloof aanvaarden wat de geestesonderzoekers zeggen, als ik het zelf niet zien kan? – dan is dat volkomen ongegrond. Want het is heel goed mogelijk uitsluitend door er over na te denken de vaste overtuiging te krijgen: het meegedeelde is waar. En wanneer iemand door nadenken niet tot deze overtuiging kan komen, dan wordt dat niet veroorzaakt door het feit dat hij onmogelijk iets kan ‘geloven’ wat hij niet ziet, maar enkel en alleen door het feit dat hij nog niet onbevooroordeeld, veelzijdig en grondig genoeg heeft nagedacht. Om op dit punt duidelijkheid te krijgen, moeten we ons realiseren, dat het menselijk denken, wanneer het zich met alle kracht inspant, meer kan begrijpen dan het gewoonlijk voor mogelijk houdt. In de gedachte zelf huist namelijk al een innerlijk wezen dat in verbinding staat met de bovenzinnelijke wereld. De ziel is zich over het algemeen van deze verbinding niet bewust, omdat ze eraan gewend is haar denkvermogen alleen aan de zintuiglijke wereld te ontwikkelen. Daarom houdt ze voor onbegrijpelijk wat haar uit de bovenzinnelijke wereld wordt meegedeeld. Deze mededelingen zijn echter niet alleen begrijpelijk voor een denken dat door geestesscholing is ontwikkeld, maar voor ieder denken dat zich van zijn volle kracht bewust is en daarvan gebruik wil maken.
Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – Die Geheimwissenschaft im Umriss – Hoofdstuk Die Erkenntnis der höheren Welten (bladzijde 340-341)
Nederlands: De wetenschap van de geheimen der ziel (blz. 247-248)
Vertaald en toegelicht door Wijnand Mees
Rudolf Steiner / Werken en voordrachten © 1998 Stichting Rudolf Steiner Vertalingen Tweede druk 2004 Derde druk 2011 Vierde druk 2019
Eerder geplaatst in de oude vertaling van F. Wilmar op 12 mei 2018 (1 reactie)