Fanatisme

Dat is het allerergste in het leven en in het bijzonder in de opvoeding en het onderwijs, het fanatisme: dat men vastloopt in een bepaalde richting, van niets anders meer wil weten, en alleen zijn eigen richting, die in bepaalde leuzen is samengevat, nog maar wil doordrukken. Ja, wie de wereld op onbevangen wijze beziet, die weet: het is met bepaalde richtingen en standpunten nu eenmaal zo, dat het slechts standpunten zijn. Als er hier een boom staat waarvan ik een foto maak, dan geef ik u daarmee één beeld. Dat beeld is van hieraf genomen; het beeld komt er vanuit een ander punt anders uit te zien, zodat u best zou kunnen zeggen: Dat is niet dezelfde boom, wanneer u uitgaat van dat ene beeld. Zo zijn er in de wereld ook verschillende standpunten, wereldbeschouwingen. Die zijn altijd maar van één kant uit gezien. Alleen degene die weet dat men de dingen van de meest verschillende kanten moet bezien, wordt niet fanatiek, maar veelzijdig, verkrijgt een noodzakelijke universaliteit.

Bron: Rudolf Steiner – GA 305 – Geestelijke grondslagen voor de opvoedkunst – GA 305 – Oxford, 25 augustus 1922 (bladzijde 178-179)

Vertaling overgenomen uit Rudolf Steiner – Geestelijke grondslagen voor de opvoedkunst (blz. 192)

Vertaling L.W.J. Beugel en J.F. la Poutré

44bb7bf1-764c-4419-a3e0-bfb8530ea6e9

RUDOLF STEINER RECHTS – In het Italiaans staat er: Al op veertienjarige  leeftijd studeerde hij de Duitse filosoof Immanuel Kant

Eerder geplaatst  op 25 februari  2018

Beeld en Wezen

Ons ware innerlijke zelf nemen we in feite helemaal niet vanuit de geestelijke wereld mee in deze fysieke aardse wereld. We laten het altijd achter in de geestelijke wereld. Het was in de geestelijke wereld voordat we afdaalden naar het aardse bestaan. Het is weer in de geestelijke wereld tussen in slaap vallen en wakker worden. Het blijft altijd in de geestelijke wereld. Als we overdag het huidige bewustzijn als mens hebben en onszelf een ‘ik’ noemen, is dit woord ‘ik’ een verwijzing naar iets wat niet aanwezig is in deze fysieke wereld, dat alleen zijn beeld heeft in deze fysieke wereld.

En we bekijken onszelf niet juist als we zeggen: Ik ben deze robuuste persoon op aarde, ik sta hier met mijn ware wezen, maar we bekijken ons pas juist als we zeggen: Ons ware wezen is in de geestelijke wereld. Wat hier op aarde van ons is, is een beeld, werkelijk een beeltenis van onze ware wezen. – Het meest juiste is dat wat hier op aarde is helemaal niet te zien als de werkelijke mens, maar als het beeld van de werkelijke mens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 228 – Initiationswissenschaft und Sternenerkenntnis – Londen, 2 september 1923 (bladzijde 69)

rudolf-steiner-portrait

Eerder geplaatst op 2 juni 2020  (4 reacties)

Beeld / Werkelijkheid

Ons eigenlijke ware innerlijke Ik nemen we in feite helemaal niet vanuit de geestelijke  wereld mee in deze fysieke aardewereld. We laten het altijd in de geestelijke wereld. Het was in de geestelijke wereld voordat we afgedaald zijn naar het aardse bestaan. Het is ook in de spirituele wereld tussen inslapen en ontwaken. Het blijft altijd in de geestelijke wereld. Als we tijdens de dag het huidige bewustzijn als mens hebben en onszelf een ‘Ik’ noemen, dan is dit woord ‘Ik’ de verwijzing naar iets wat niet aanwezig is in deze fysieke wereld, dat alleen zijn beeld heeft in deze fysieke wereld. En we kijken er niet juist naar als we zeggen: ‘Ik ben deze robuuste mens op aarde, ik sta hier met mijn ware wezen’, maar we kijken er juist naar als we zeggen: ‘Ons ware wezen bevindt zich in de geestelijke wereld. Wat hier op aarde van ons is, is een beeld, werkelijk een beeld van ons ware wezen.’ – Het meest juiste is dat wat hier op aarde is, helemaal niet als de werkelijke mens te zien, maar als het beeld van de werkelijke mens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 228 – Initiationswissenschaft und Sternenerkenntnis – Londen, 2 september 1923 (bladzijde 69)

PS  In een boek van Arnon Grunberg las ik eens de volgende zin. Helemaal letterlijk weet ik het niet meer, maar het was ongeveer: ‘Als het uiterlijk van de mens de spiegel van de ziel is, dan is het met de ziel van de meeste mensen niet best gesteld.’

Er zijn knappe en mooie mensen. En er zijn domme en lelijke mensen. Is dit dan het beeld van de ware mens, van het ware wezen? Want dat zegt Steiner toch hier? Kortom, een lelijk mens zou dan ook een lelijk Ik hebben of zijn? En een mens met een mooi uiterlijk zou dan een mooi, hoogontwikkeld Ik zijn? 

$_59

Eerder geplaatst op 26 april 2019  (4  reacties)

Beeld en Wezen

Ons ware innerlijke zelf nemen we in feite helemaal niet vanuit de geestelijke wereld mee in deze fysieke aardse wereld. We laten het altijd achter in de geestelijke wereld. Het was in de geestelijke wereld voordat we afdaalden naar het aardse bestaan. Het is weer in de geestelijke wereld tussen in slaap vallen en wakker worden. Het blijft altijd in de geestelijke wereld. Als we overdag het huidige bewustzijn als mens hebben en onszelf een ‘ik’ noemen, is dit woord ‘ik’ een verwijzing naar iets wat niet aanwezig is in deze fysieke wereld, dat alleen zijn beeld heeft in deze fysieke wereld.

En we bekijken onszelf niet juist als we zeggen: Ik ben deze robuuste persoon op aarde, ik sta hier met mijn ware wezen, maar we bekijken ons pas juist als we zeggen: Ons ware wezen is in de geestelijke wereld. Wat hier op aarde van ons is, is een beeld, werkelijk een beeltenis van onze ware wezen. – Het meest juiste is dat wat hier op aarde is helemaal niet te zien als de werkelijke mens, maar als het beeld van de werkelijke mens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 228 – Initiationswissenschaft und Sternenerkenntnis – Londen, 2 september 1923 (bladzijde 69)

Beeld/Werkelijkheid

Ons eigenlijke ware innerlijke Ik nemen we in feite helemaal niet vanuit de geestelijke  wereld mee in deze fysieke aardewereld. We laten het altijd in de geestelijke wereld. Het was in de geestelijke wereld voordat we afgedaald zijn naar het aardse bestaan. Het is weer in de spirituele wereld tussen in slaap vallen en ontwaken. Het blijft altijd in de geestelijke wereld. Als we tijdens de dag het huidige bewustzijn als mens hebben en onszelf een ‘Ik’ noemen, dan is dit woord ‘Ik’ de verwijzing naar iets wat niet aanwezig is in deze fysieke wereld, dat alleen zijn beeld heeft in deze fysieke wereld. En we kijken er niet juist naar als we zeggen: ‘Ik ben deze robuuste mens op aarde, ik sta hier met mijn ware wezen’, maar we kijken er juist naar als we zeggen: ‘Ons ware wezen bevindt zich in de geestelijke wereld. Wat hier op aarde van ons is, is een beeld, werkelijk een beeld van ons ware wezen.’ – Het meest juiste is dat wat hier op aarde is, helemaal niet als de werkelijke mens te zien, maar als het beeld van de werkelijke mens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 228 – Initiationswissenschaft und Sternenerkenntnis – Londen, 2 september 1923  (bladzijde 69)