De wetenschap kan de resultaten van de bovenzinnelijke waarnemingen evenmin afwijzen als de blinde de uitspraken van de ziende over de kleurenwereld afwijzen kan. Maar de wetenschappers zijn in dit opzicht intolerant. Zij willen niet op hun eigen gebied blijven en ook de anderen laten begaan, maar ze verklaren eenvoudig: ‘Wat wij zien, dat is de enige waarheid en wat niet op onze manier wordt onderzocht, dat klopt niet, is onwetenschappelijk.’ Men kan daarom horen zeggen: ‘Wat de antroposofie leert zijn verzonnen voorstellingen, want in onze wetenschap zijn zulke dingen er eenvoudig niet.’
Daarbij wordt echter in het geheel niet bedacht, dat iemand over de resultaten van de antroposofie helemaal niet oordelen kan, als hij van de innerlijke zintuigen niets weet. Er zou toch minstens de ene, geheel onweerlegbare waarheid toegegeven moeten worden, dat over een zaak nooit iemand wat kan beslissen, die ze niet waarneemt, maar alleen degene die ze waarneemt. Als duizend natuuronderzoekers zeggen: ‘Dit is bijgeloof, want wij zien daarvan niets’, dan weegt dat niet op tegenover een enkele mens die de zaak gezien heeft.
Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – GRUNDLEGENDE AUFSÄTZE ZUR ANTHROPOSOPHIE UND BERICHTE aus den Zeitschriften «Luzifer» und «Lucifer – Gnosis» – september 1905 (bladzijde 393)
Art of Carol Herzer
Eerder geplaatst op 12 september 2018