Een helderziende is met geesteswezens even vertrouwd als een ander met zijn hond of kat 

Zoals de gedachte in de mens leeft is ze slechts een schaduwbeeld, een schim van haar werkelijke wezen. Zoals de schaduw van een voorwerp op een muur zich verhoudt tot dat voorwerp zelf dat de schaduw werpt, zo verhoudt de gedachte die via het hoofd van de mens tot verschijning komt zich tot het wezen in het ‘geestenrijk’ waarmee deze gedachte overeenkomt. 

Als nu het geestelijke zintuig van de mens is geopend, dan neemt hij dit gedachtewezen werkelijk waar, net zoals hij met het fysieke oog een tafel of een stoel waarneemt. Hij begeeft zich in een wereld van gedachtewezens. Het fysieke oog neemt de leeuw waar en het op de zintuiglijk waargenomen wereld gerichte denken ervaart de gedachte van ‘de leeuw’ als een schim, als een schaduwachtig beeld. Met het geestelijke oog zie je in het ‘geestenrijk’ de gedachte van ‘de leeuw’ zo werkelijk als het fysieke oog de fysieke leeuw ziet. 

Hier is opnieuw de vergelijking van toepassing die ook al met betrekking tot het ‘zielenrijk’ werd gebruikt. Zoals de blindgeborene zijn omgeving na de operatie plotseling verrijkt ziet met nieuwe kleur- en lichteigenschappen, zo ziet iemand die zijn geestesoog leert gebruiken zijn omgeving vervuld van een nieuwe wereld, de wereld van levende gedachten of geestelijke wezens. – In deze wereld zijn in de eerste plaats de geestelijke oerbeelden te vinden van alle wezens en verschijnselen die in de fysieke wereld en in de zielewereld voorkomen. Denk aan het beeld dat in de geest van een schilder aanwezig is voordat hij het schildert. Dat beeld is vergelijkbaar met wat hier aangeduid wordt als oerbeeld. Het is daarbij onwezenlijk dat de schilder zo’n oerbeeld misschien niet in zijn hoofd heeft als hij begint te schilderen; dat het pas tijdens het daadwerkelijke schilderen geleidelijk helemaal tevoorschijn komt. In de echte ‘wereld van de geest’ zijn nu dergelijke oerbeelden voor alle verschijnselen aanwezig; en de fysieke wezens en verschijnselen zijn afbeeldingen van deze oerbeelden. 

Als iemand die alleen zijn uiterlijke zintuigen vertrouwt het bestaan van deze ‘oerbeeldenwereld’ ontkent en beweert dat de oerbeelden slechts abstracties zijn die het vergelijkende verstand uit de zintuiglijk waargenomen verschijnselen haalt, dan is dat begrijpelijk; want zo iemand kan die hogere wereld nu eenmaal niet waarnemen; hij kent de ‘gedachtewereld’ alleen in haar schimmige abstractheid. Hij weet niet dat wie geestelijk waarneemt met de geestelijke wezens net zo vertrouwd is als hij zelf met zijn hond of zijn kat, en dat de oerbeeldenwereld een veel intensievere werkelijkheid is dan de zintuiglijk-fysieke wereld.

Bron: Rudolf Steiner – GA 9 – Theosophie – Die drei Welten – III. Das Geisterland

Nederlands: Rudolf Steiner – Theosofie (blz. 97-98)

Vertaald door Huib van Krimpen met een nawoord van Roel Munniks

Rudolf Steiner / Werken en voordrachten onder redactie van Frans van Bussel, Michel Gastkemper en Roel Munniks

Theosofie omslag def.indd

Eerder geplaatst op 10 april 2018  (2 reacties)