Na de dood – 3 van 7

Het is zo alsof wij dat ik, wat wij eigenlijk ons ik genoemd hadden tijdens het leven op aarde, zien verdwijnen in de verten van het heelal. En het einde van de enkele dagen waarin wij dat beleven, is zo dat wij ten aanzien van onze wegijlende herinneringen moeten zeggen: wij worden zelf verstrooid, verspreid in het heelal, zó ver weg, dat wij het ogenblik beleven, waarop wij ons door de verten van het heelal meegenomen voelen uit de omgeving, die wij om ons voelden tussen geboorte en dood.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 234 – ANTHROPOSOPHIE/Eine Zusammenfassung nach einundzwanzig Jahren – Dornach, 10 februari 1924 (bladzijde 151)

Vertaling H. van Manen, overgenomen uit Grondslagen van de antroposofie (bladzijde 157)

Eerder geplaatst op 5 april 2018  (6 reacties)

PS  Wat ik me hierbij afvraag is: Als de herinneringen wegijlen na de dood, hoe kan het dan dat de overledene zich nog wel zorgen kan maken over dierbare nabestaanden?