De eerste zeven levensjaren / Vreugde en welbehagen

Een ding moet men bij deze leeftijd (Steiner spreekt hier over de eerste zeven levensjaren) streng in acht nemen; namelijk, dat het fysieke lichaam zelf de maatstaf levert voor hetgeen gunstig voor het organisme is. Dit gebeurt, als er verlangens aangekweekt worden, die overeenstemmen met gezonde behoeften. In het algemeen kan men zeggen, dat het gezonde fysieke lichaam datgene voor zich verlangt wat ook goed ervoor is. Zolang het bij de ontwikkeling van de mens aankomt op het fysieke lichaam, moet men zorgvuldig acht geven op alles, waarnaar het gezonde verlangen, de begeerte en de vreugde uitgaan. Vreugde en welbehagen zijn krachten, die op de allerbeste wijze de stoffelijke orgaanvormen tot ontplooiing brengen. 

In dit opzicht kan men werkelijk zwaar zondigen door het kind in omstandigheden te plaatsen, waarin het niet de juiste verhouding tot zijn stoffelijke omgeving vindt. Dit gebeurt in het bijzonder met betrekking tot het voedingsinstinct. Men kan het kind met zodanige spijzen overladen, dat het zijn gezonde voedingsinstincten totaal verliest, terwijl men deze door de juiste voeding zo levend kan houden, dat het kind nauwkeurig tot op een glas water toe, verlangt wat onder bepaalde omstandigheden goed voor hem is en afwijst wat schadelijk kan zijn. Wanneer op de geesteswetenschap een beroep zal worden gedaan om een opvoedkunst tot stand te brengen, zal zij tot in details kunnen aangeven hoe de voedings- en genotmiddelen in de praktijk van de opvoeding te gebruiken zijn. Want zij is concreet op het leven gericht en geen grauwe theorie, waarvoor men haar tegenwoordig zeer zeker nog zou kunnen houden, als men zou oordelen naar de onjuiste denkbeelden van sommige theosofen.

Tot de krachten die vormend inwerken op de stoffelijke organen, behoort dus de vreugde, die aan de dingen van de omgeving en met deze omgeving samen beleefd wordt. Opgewekte gezichten van de opvoeders en bovenal natuurlijke, geen geforceerde liefde. Een liefde die het kind met een atmosfeer van warmte omgeeft, broedt in de ware zin van het woord de vormen van de organen uit.

Bron: Rudolf Steiner – GA 34 – Die Erziehung des Kindes vom Gesichtspunkte der Geisteswissenschaf (bladzijde 327-328)

Vertaling W.F. Veltman

Zie ook: Enkele fragmenten uit De Opvoeding van het Kind in het Licht va de Antroposofie

rudolf-steiner-de-opvoeding-van-het-kind

Eerder geplaatst op 4 oktober 2020

 

Velen zullen zich afvragen: ben ik gek geworden?  

Wij leven nu weer in een tijd waarin, naast het ontwikkelde zelfbewustzijn, op natuurlijke wijze bepaalde helderziende vermogens tot ontwikkeling zullen komen. De mensen zullen eigenaardige, merkwaardige ervaringen hebben, ze zullen niet weten wat er aan de hand is! Mensen zullen voorgevoelens krijgen van dingen die werkelijk gaan gebeuren, ze zullen gebeurtenissen voorzien die hun zullen overkomen. De mensen zullen, al is het nog vaag en elementair, langzaam maar zeker werkelijk dat gaan zien wat wij het etherlichaam, het etherische lichaam van de mens noemen. Nu is het nog zo dat de mens alleen het fysieke lichaam ziet. Het zien van het etherlichaam zal daar langzamerhand bijkomen, en de mensen zullen dan ofwel hebben geleerd het als een werkelijkheid te erkennen, ofwel denken dat het zinsbegoocheling is, dat zoiets helemaal niet kan. En dat zal zelfs zo ver gaan dat velen zich bij een dergelijke ervaring zullen afvragen: ben ik gek geworden?

Ook al zullen het aanvankelijk maar enkele mensen zijn die in de komende decennia deze vermogens aan de dag zullen leggen, toch moet de geesteswetenschap hierover spreken. Wij verbreiden die wetenschap omdat we de verantwoordelijkheid voelen die we hebben tegenover dat wat in de realiteit gebeurt, gebeuren moet volgens de natuurlijke loop van de gebeurtenissen. Waarom dragen wij geesteswetenschap uit? Omdat zich fenomenen zullen voordoen die alleen door geesteswetenschap te begrijpen zijn, die zonder geesteswetenschap onbegrepen zullen blijven.

Deze vermogens zullen bij een klein aantal mensen in betrekkelijk korte tijd tot ontwikkeling komen. Het spreekt vanzelf dat iemand door een esoterische scholing tegenwoordig al ver boven datgene kan uitstijgen wat zich hier in een pril stadium voor alle mensen aandient. Maar wat de mens nu alleen door een gerichte scholing  kan ontwikkelen, bereidt zich in de hele mensheid voor, al is het nog elementair, en hierover zal men in de jaren 1930 tot 1940 wel mòeten spreken, of men het nu begrijpt of niet. Nog maar enkele decennia scheiden ons van het tijdstip dat zulke verschijnselen steeds vaker zullen voorkomen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 118 – Das  Ereignis der  Christus-Erscheinung in  der  ätherischen  Welt – Heidelberg, 27 januari 1910 (bladzijde 48-49)

Overgenomen uit Rudolf Steiner – Het esoterische christendom (vertaald door Hylcke Brandts Buys) – bladzijde 26-27

Dit boek was een gulle gift aan mij van John Wervenbos.

temp_file_RudolfSteinerDrawingALWeb1

TEKENING DOOR JOEL PRESTON SMITH

Eerder geplaatst op 3 oktober 2020  (29 reacties)

Juiste begrippen, onjuist toegepast  

Er is iets eigenaardigs ontstaan ​​- ik bedoel dit niet als verwijt, ik wil het gewoon als een feit noemen – met betrekking tot de manier waarop mensen tegenwoordig omgaan met hun begrippen en ideeën. In de meeste gevallen bedenkt de mens niet dat begrippen en ideeën, hoe goed ze ook onderbouwd zijn, slechts instrumenten zijn om de werkelijkheid te beoordelen zoals die voor ons individueel in elk afzonderlijk geval verschijnt.

Tegenwoordig, wanneer de mens zich een begrip heeft verworven, gelooft hij dat dit begrip rechtstreeks  toepasbaar is in de wereld. Op deze eigenaardigheid van het huidige denken, dat in alle wetenschappelijke streven is doorgedrongen, berust wat ik zojuist heb beschreven als heersende misverstanden. Men denkt er tegenwoordig niet aan dat een begrip geheel juist kan zijn, maar dat het, hoewel het juist is, geheel onjuist kan worden gebruikt.

Ik zal dit, om het vooraf methodisch te karakteriseren, verduidelijken aan de hand van misschien groteske voorbeelden die in het leven kunnen voorkomen. Nietwaar, iemand kan de zeer zeker terechte overtuiging hebben dat slaap, gezonde slaap, een goede remedie is. Dat kan een heel juist begrip zijn, een correct idee. Als het echter in een bepaald geval niet op de juiste manier wordt toegepast, dan kan het voorkomen dat iemand ergens op bezoek is; hij vindt een oude man die beroerd is, ziek is in een of andere richting. Hij past zijn wijsheid toe door te zeggen: Ik weet hoe een gezonde slaap goed doet. Als hij weer weggaat, kan men hem misschien zeggen: Maar ziet u, de oude man slaapt immers voortdurend. 

Of het kan gebeuren dat iemand anders van mening is dat wandelen of in beweging zijn voor bepaalde ziekten buitengewoon gezond is. Hij adviseert dat aan iemand. Diegene moet alleen tegen hem inbrengen: Je vergeet dat ik postbode ben. 

Ik wil hiermee alleen het principe aangeven: dat men absoluut correcte begrippen kan hebben, maar dat deze begrippen pas bruikbaar worden als ze op de juiste manier in het leven worden toegepast.

Bron: Rudolf Steiner – GA 66 – Geist und Stoff, Leben und Tod – Berlijn, 15 maart 1917 (bladzijde 114-115)

a4653a78f6a700602e4d09a821516f29--rudolf-steiner

Eerder geplaatst op 11 september 2020  (2 reacties)

Het lot schonk mij een bijzondere taak op het gebied van de pedagogie (3 van 3)

Ik moet het lot dankbaar zijn voor dit stuk van mijn leven. Want hierdoor verwierf ik mij op een levensechte wijze kennis omtrent het mensenwezen, zoals het volgens mij langs een andere weg niet mogelijk zou zijn geweest. Ook had de familie mij bijzonder liefdevol in haar midden opgenomen en we vormden samen een fijne leefgemeenschap. De vader had een agentschap in Indische en Amerikaanse katoen en gunde mij een blik in het zakenleven, wat voor mij ook zeer leerzaam was. Ik maakte kennis met een buitengewoon interessant importbedrijf met zijn verschillende commerciële en industriële aspecten en met de omgang tussen de zakenvrienden.

Mijn pupil kon het gymnasium aflopen, waarbij ik hem tot de ‘Unterprima’ begeleidde, daarna had hij mij niet meer nodig. Na het eindexamen ging hij medicijnen studeren, hij werd arts en is als zodanig in de wereldoorlog omgekomen. De moeder, die door mijn werken met haar zorgenkind, dat ze innig lief had, in een trouwe vriendschap met mij verbonden was, stierf korte tijd later. De vader overleed reeds eerder.

Bron: Rudolf Steiner – GA 28 – MEIN  LEBENSGANG – Hoofdstuk VI (bladzijde 106-107)

Nederlandse vertaling door W.A.C. Labberté, overgenomen uit MIJN LEVENSWEG (bladzijde 71-72) – 1981 Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist

Pauline_Specht

PAULINE SPECHT (MOEDER VAN OTTO)

Eerder geplaatst op 8 september 2020  (6 reacties)

Het lot schonk mij een bijzondere taak op het gebied van de pedagogie (2 van 3)

Door deze pedagogische taak werd er voor mij een rijke bron van kennis aangeboord. Door wat ik in de praktijk te brengen had, opende zich voor mij een blik in de samenhang tussen het geestelijk-psychische en het lichamelijke deel van de mens. Ik merkte hoe opvoeding en onderwijs een kunst moeten worden, waarvan het fundament een werkelijke kennis omtrent de mens is. 

Ik moest op een zorgvuldige wijze economisch te werk gaan. Voor een half uur les moest ik mij dikwijls twee uur voorbereiden, opdat ik de stof zo kon brengen dat in de minste tijd en met de minste geestelijke en lichamelijke inspanning de grootst mogelijke prestatie van de jongen bereikt kon worden. De opeenvolging van de vakken moest zorgvuldig worden overwogen, de hele dagindeling moest doelmatig worden samengesteld. Ik smaakte de voldoening dat de jongen na verloop van twee jaar het lagere schoolonderwijs had ingehaald en voor het toelatingsexamen van het gymnasium slaagde. Zijn gezondheidstoestand was ook in sterke mate verbeterd. De bestaande hydrocefalie was belangrijk verminderd. 

Ik kon de ouders voorstellen om de jongen naar een gewone school te sturen. Het leek mij noodzakelijk dat hij zich temidden van andere jongens ontwikkelde. Vele jaren bleef ik als opvoeder met de familie verbonden en ik wijdde mij speciaal aan deze jongen, die de school uitsluitend kon doorlopen als zijn bezigheden thuis in dezelfde geest  geschiedden waarin ik ermee was begonnen. Zoals ik reeds eerder vermeldde, leidden de bijlessen Grieks en Latijn die ik deze jongen en nog een andere jongen in de familie moest geven, er toe om mijn eigen kennis daarvan verder te ontwikkelen.

Wordt vervolgd

Bron: Rudolf Steiner – GA 28 – MEIN  LEBENSGANG – Hoofdstuk VI (bladzijde 105-106)

Nederlandse vertaling door W.A.C. Labberté, overgenomen uit MIJN LEVENSWEG (bladzijde 70-71) – 1981 Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist

533x840

Eerder geplaatst op 7 september 2020