Over zelfdoding

Na de dood is het een grote ontbering geen fysiek lichaam meer te hebben. Hierdoor zullen we nu het vreselijke lot en de vreselijke kwellingen begrijpen van die ongelukkigen die het leven beëindigen door zelfmoord. Bij een natuurlijke dood is de scheiding van de drie lichamen relatief licht. Zelfs in het geval van een beroerte of een andere snelle, natuurlijke vorm van overlijden, is de scheiding van deze hogere leden van elkaar in feite al lang voorbereid; ze gaan gemakkelijk uit elkaar, en de ontbering van het fysieke lichaam is dan slechts zeer gering. 

Maar bij zo’n heftige, plotselinge scheiding van het lichaam als bij een zelfmoord, waarbij alles nog gezond is en nog vast samengehouden is, vindt er direct na de dood een hevige ontbering van het fysieke lichaam plaats, die vreselijk lijden veroorzaakt. Het is een verschrikkelijk lot. De zelfmoordenaar voelt zich als uitgehold en begint nu een verschrikkelijke zoektocht naar het fysieke lichaam dat zo plotseling is teruggetrokken. Niets is hiermee te vergelijken. 

Menigeen zal nu zeggen: Wie het leven moe is, hangt immers helemaal niet meer aan het leven, anders hadden ze zich het leven niet benomen. – Dit is een vergissing, want juist de zelfmoordenaar hangt veel aan het leven; maar omdat het hem niet langer de bevrediging van zijn gebruikelijke genietingen biedt, omdat hij misschien veel moet ontberen als gevolg van veranderde omstandigheden, daarom gaat hij de dood in, en daarom is de ontbering van het fysieke lichaam onuitsprekelijk groot voor hem.

Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 24 augustus 1906 (blz. 34)

Rudolf-Steiner+Vor-dem-Tore-der-Theosophie-14-Vorträge-Stuttgart-1906