Net zoals alles wat zich in de mens afspeelt als gedachten naar het astrale gebied wijst, zo wijst alles wat met sympathie en antipathie te maken heeft, naar wat we het lagere Devachan noemen. […]
In ons, voornamelijk in onze borst, spelen processen uit de hemelse wereld of Devachan zich af als gevoelens van sympathie en antipathie voor het mooie en het lelijke, het goede en slechte of het kwaad, zodat we datgene wat we kunnen noemen onze gevoelens tegenover de moreel-esthetische wereld, als schaduwen van het lagere Devachan, de hemelse wereld, in onze ziel dragen.
Dan is er nog een derde kant in het menselijke zieleleven dat we zorgvuldig moeten onderscheiden van de loutere voorliefde voor welwillende handelingen. Het maakt verschil of iemand een mooie, welwillende daad ziet en er welgevallen in heeft of dat men zelf de wil in activiteit omzet om zelf een welwillende daad te verrichten. Ik zou het plezier in het goede, mooie en het misnoegen in slechte, lelijke daden het esthetische element willen noemen en anderzijds dat wat mensen drijft om goed te handelen, het morele noemen.
Het morele staat hoger dan het puur esthetische; het loutere welgevallen of ongenoegen is lager dan de drang van het gevoel om het goede te doen. Voor zover onze ziel zich gedreven voelt om morele impulsen te volgen, zijn deze impulsen de schaduwbeelden van het hogere Devachan, de hogere hemelwereld.
Bron: Rudolf Steiner – GA 130 – Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit – Bazel, 1 oktober 1911 (blz. 86)