Tegenwoordig wordt aangenomen dat wanneer een persoon door de poort van de dood is gegaan, zijn activiteit in relatie tot de fysieke wereld ophoudt. Nee, het houdt niet op. Er is een constante levendige omgang tussen de zogenaamde doden en de zogenaamde levenden. En we kunnen zeggen: Degenen die door de poort van de dood zijn gegaan, zijn niet opgehouden te bestaan, alleen onze ogen zien ze niet meer; maar ze zijn er. Onze gedachten, onze gevoelens, onze wilsimpulsen, ze zijn ermee verbonden.
Omdat de evangeliezin ook van toepassing is op de doden: “Zoek ze niet in uiterlijke gebeurtenissen, het koninkrijk van de Geest is in jullie midden.” Dus je moet de doden niet zoeken via uiterlijke schijn, je moet je er alleen volledig van bewust worden dat ze er altijd zijn. Alle historische, alle sociale, alle ethische leven vindt plaats door de samenwerking van de zogenaamde levenden met de zogenaamde doden.
En de mens kan een bijzondere versterking van zijn hele wezen ervaren door het feit dat hij zich steeds meer doordringt, niet alleen met het besef van zijn vaste positie hier in de fysieke wereld, maar met het innerlijke besef dat tot hem komt als hij van de doden die hij heeft liefgehad kan zeggen: de doden zijn midden onder ons.
Bron: Rudolf Steiner – GA 182 – Der Tod als Lebenswandlung – Neurenberg, 10 februari 1918 (blz. 56-57)