De uiterlijke omgeving van de doden is heel anders dan wat de mens gewoonlijk zijn uiterlijke wereld noemt, hier tussen geboorte en dood. Eén ding blijft echter altijd waarneembaar voor de doden – en juist dit is belangrijk om op te letten – dat is datgene waarin de menselijke gedachten en gevoelens zijn gevloeid; het zijn namelijk de menselijke gedachten die dan waarneembaar zijn.
Het zout als een natuurproduct neemt de dode dus niet waar zoals het in het zoutvat zit. Het zoutvat, dat misschien van glas of van een ander materiaal is gemaakt, neemt hij evenmin waar; maar voor zover er in het zoutvat, toen het gemaakt werd, menselijke gedachten zijn ingeweven, neemt de dode deze menselijke gedachten waar.
Als u zich voorstelt hoe in onze omgeving overal, waar we kijken naar iets wat niet alleen een natuurproduct is, menselijke gedachten als het ware de kenmerken moeten geven volgens welke deze dingen zich samenstellen (Duits: sich anordnen), dan krijgt u een voorstelling van wat de dode kan waarnemen. De doden nemen ook alle betrekkingen tussen wezens waar, dus de relaties tussen mensen enzovoort; dit alles is levendig voor hem.
Bron: Rudolf Steiner – GA 174 – Zeitgeschichtliche Betrachtungen / Das Karma der Unwahrhaftigkeit – Dornach, 22 januari 1917 (blz. 226-227)