Dat zou de plicht moeten zijn van degenen die opvoeders van de mensen willen zijn om ook in praktische zaken de brug te bouwen van wat geestelijk leeft en weeft in de wereld met wat er in het dagelijkse leven gebeurt. Omdat de God, het goddelijke, niet alleen leeft in waar de mens van droomt in wolkenhoogten, maar in het geringste alledaagse. Als u het zoutvat op tafel pakt, als u de lepel soep naar de mond brengt, als u voor vijf Pfennige iets van uw medemens koopt, in alle dingen leeft het goddelijke.
En als men het geloof heeft: aan de ene kant is er het materiële, concrete, dat van lagere natuur is, en aan de andere kant het goddelijk-geestelijke, dat men ver van dit materiële, concrete moet houden, omdat het ene heilig is en het andere profaan, omdat het ene hoog is en het ander laag, dan weerspreekt men juist de diepste betekenis van een realistische kijk op de wereld: de werking en kracht van het hoogste, heilige, tot in de meest alledaagse ervaringen van mensen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 193 – Der innere Aspekt des sozialen Rätsels Luziferische Vergangenheit und ahrimanische Zukunft – Bern, 8 februari 1919 (blz. 40)