Het is niet juist als in theosofische boeken wordt gezegd dat de mens in het Devachan slaapt, en het is ook niet juist dat hij alleen met zichzelf bezig is of dat de relaties die op aarde zijn geweven niet voortgezet worden; integendeel, een echte vriendschap gebaseerd op een geestelijke verbondenheid gaat daar met grotere intensiteit door.
De intimiteit van vriendschap voedt de geestelijke gemeenschap in het Devachan en verrijkt haar met nieuwe vormen. Dit is wat de ziel in het Devachan voeding geeft. Ook de verhouding van de mens tot de natuur, een nobel, esthetisch genot van de natuur, is voeding voor het leven van de ziel in het Devachan. Daar leeft de mens van, zoals ik al zei.
De vriendschapsrelaties zijn als het ware de optooiingen (Einrichtungsstücke) waarmee hij zich omringt. De fysieke omstandigheden op aarde dwarsbomen deze relaties vaak genoeg. In Devachan wordt de manier waarop twee vrienden samen zijn alleen bepaald door de intensiteit van de vriendschap. Dus zulke verhoudingen op aarde scheppen, betekent ervaringen verschaffen voor het leven in het Devachan.
Bron: Rudolf Steiner – GA 95 – Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart, 25 augustus 1906 (blz. 45-46)
Kijk aan..
Deze uitspraak geeft me het inzicht dat ik ook gewoon kan houden van een Vader die ik nooit heb mogen leren kennen. Niet dat ik hem gehaat heb of zo, helemaal niet, maar het zat bij mij in een impasse. Mij geeft dit citaat een warm gevoel.