Wie oefeningen verricht in een omgeving, vervuld van louter zelfzuchtige belangen, b.v. van de moderne strijd om het bestaan, zij zich bewust dat deze niet zonder invloed blijft op de vorming van zijn zielsorganen. Wel hebben de innerlijke wetten, die deze organen beheersen, voldoende kracht om die invloed niet al te schadelijk te doen zijn. Evenmin als een lelie in een voor haar ongeschikte omgeving ooit een distel kan worden, kan het waarnemingsorgaan der ziel, zelfs onder de invloed van de zelfzuchtige belangen der moderne stad, zich tot niets anders vormen dan tot datgene waartoe het bestemd is.
Maar het is goed dat de leerling, hoe het ook zij, van tijd tot tijd de vredige natuur met haar stille waardigheid en bekoring tot zijn omgeving verkiest. Bijzonder bevoorrecht is de mens, die zijn geestesscholing geheel en al in bos en veld, in de groene plantenwereld kan doorleven of te midden van zonnige bergen, in lieflijke, landelijke eenvoud. Dit doet de innerlijke organen ontluiken op een wijze, zo harmonisch als in een moderne stad nimmer te verwezenlijken is.
Bron: Rudolf Steiner – GA 10 – WIE ERLANGT MAN ERKENNTNISSE DER HÖHEREN WELTEN? (blz. 99-100)
Deze vertaling is uit de vierde druk van de Nederlandstalige uitgave van dit boek. Het is later in een meer eigentijdse vertaling verschenen met de titel: De weg tot inzicht in hogere werelden.