Waarheid en Dwaling / Gezondheid en Ziekte (2 van 2)

Gaan wij echter door de poort van de dood en leggen het fysieke lichaam af, dan is dit lichaam geen belemmering meer. Dan komt in ons gehele geestes-zielewezen tot uitdrukking, wat we ons hebben eigen gemaakt door het beleven van het moreel-goede of moreel-slechte. Dan leven wij daar naar geest en ziel als een volledig mens, of als een gebrekkige.

En zo gaan wij door de geestelijke wereld heen, tot wij weer opnieuw een fysiek aardelichaam aannemen en van binnenuit ons eigen lot scheppen. Want als wij vanuit een vroeger aardeleven naar geest en ziel harmonisch zijn, kunnen wij dit aardelichaam ook volmaakter vormen en het bekwaam maken voor deze of gene taak in het leven. Komen wij echter naar de aarde als een moreel-gebrekkige, dan zullen wij van embryo af aan tot in de volwassenheid toe onhandig en onbekwaam zijn in het beheersen van ons lichaam en ons daardoor een innerlijk lot scheppen, dat dan ook tot uiterlijk lot wordt.

Wie het leven onbevangen kan gadeslaan, zal ontdekken hoe de innerlijke lotsvorming zich nauw verbindt met het uiterlijk lotsbeleven, doordat wij in staat zijn ons van ons lichaam en wat daarmee samenhangt te bedienen; waar wij door middel van ons lichaam met de zintuiglijk-fysieke wereld in aanraking komen, kunnen wij het van binnenuit dus bekwaam of onhandig gebruiken. Daardoor bereiden wij ook, althans gedeeltelijk, de uiterlijke gebeurtenissen op zo’n manier voor, dat ook het uiterlijk lot voor een deel het gevolg blijkt van het innerlijk lot. En wat we op deze manier doormaken, wordt in de opeenvolgende latere levens weer in evenwicht gebracht.

Bron: Rudolf Steiner – GA 231 – Der übersinnliche Mensch anthroposophisch  erfaßt – Den Haag, 16 november 1923 (bladzijde 44-45)

Rudolf Steiner – Tussen dood en nieuwe geboorte – Den Haag, 16 november 1923 (bladzijde 42-43) – 1979 UItgeverij Vrij Geestesleven, Zeist

Vertaling:M. Macintosh

Eerder geplaatst op 8 november 2020 

504x840