Voor de opvoeder en de onderwijsgevende is het noodzakelijk het hele menselijke aardeleven op het oog te hebben; want wat we in het achtste of negende levensjaar bij een kind aanleggen, werkt door tot in het vijfenveertigste, vijftigste levensjaar van de volwassen mens, zoals we nog zullen bespreken.
En wat ik als leerkracht in de basisschoolleeftijd met het kind doe, dat gaat diep in de lichamelijke, psychische en spirituele natuur van de mens naar binnen. Dat zit en leeft in zekere zin dikwijls jarenlang onder de oppervlakte, komt dan op een merkwaardige manier na tientallen jaren, soms op het eind van het leven, aan het licht, omdat het als een kiem aan het begin van het leven in hem gelegd is.
In de juiste richting kun je op de leeftijd van het kind alleen goed werken, wanneer je niet alleen deze kinderleeftijd, maar ook wanneer je het hele menselijke leven met ware menskunde voor ogen hebt.
Bron: Rudolf Steiner – GA 308 – Die Methodik des Lehrens und die Lebensbedingungen des Erziehens – Stuttgart, 8 april 1924 (bladzijde 12)
Nederlandstalige bron: Rudolf Steiner – De wordende Mens – vertaling: Pieter H.A. Witvliet – Uitgeverij Pentagon
Eerder geplaatst op 12 september 2017 (3 reacties)
Ik denk dat de hele levens omgeving mee werkt aan het kind zijn ontwikkeling.
Dat geldt inderdaad voor alles wat een kind doormaakt, dat ervaar ik als ikzelf terugkijk op mijn jeugd. Situaties die je als jong kind of zelfs als puber meemaakte kunnen jaren later tot je bewustzijn doordringen zodat je ervan leert en dan kunt denken “dat ik dat toen niet heb ingezien . . .”.