Geesteswetenschap leidt niet tot vage, mystieke luchtkastelen, maar brengt je juist bij een echte kennis van het werkelijke, stoffelijke leven, omdat degene die de geest kent, weet hoe de geest met en in het materiële scheppend werkt.
Niet wie op de een of andere manier weg wil lopen voor het stoffelijke bereikt het geestelijke, maar wel wie in de geest de kracht ziet, hoe de geest in de stof werkzaam is. Dat alleen kan de basis vormen voor een gezonde pedagogiek en didactiek.
En wanneer men nu eens tot in detail zou zien hoe deze antroposofische geesteswetenschap overal in de werkelijkheid werkzaam wil zijn, hoe ze ver, ver afstaat van ongezonde zaken, die tegenwoordig zo vaak in alle mogelijke mystieke zaken, in spiritisme enz. woekeren, wanneer men zou inzien hoe een echte kennis van de geest nu juist de werkelijkheid kent, ook tegelijkertijd kennis van de stof betekent, dan zou men een gezonder oordeel over de antroposofische geesteswetenschap kunnen krijgen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 304 – Erziehungs- und Unterrichtsmethoden auf anthroposophischer Grundlage – Dornach, 26. september 1921 (blz. 81)
Vertaling: Pieter Witvliet. Voor zijn vertaling van de gehele voordracht zie: VRIJESCHOOL – PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE ACHTERGRONDEN