Belangrijk zijn ook de kleuren in de omgeving, die bij het kleine kind heel anders werken dan bij volwassenen. Men gelooft tegenwoordig vaak dat groen op een kind rustgevend werkt. Dat is geheel onjuist. Een onrustig kind moet men een rode omgeving geven, en een rustig kind een groene of blauw-groene. De werking van rood op een kind is als volgt: Als u naar fel rood kijkt en vervolgens snel wegkijkt naar een wit papier, dan ziet u de complementaire kleur: groen. Dat is de tendens om de tegenkleur op te wekken. Dat probeert ook het kind, het probeert innerlijk de activiteit aan te wenden, die de tegenkleur oproept. Dit was een voorbeeld van hoe de omgeving werkt. En zo werkt de hele omgeving – naast vele, vele andere dingen, die we later en elders zullen bespreken – in buitengewoon grote mate mee aan de vorming van het fysieke lichaam van het kind.
Bron: Rudolf Steiner – GA 100 – Menschheitsentwickelung und Christus- Erkenntnis/Theosophie und Rosenkreuzertum – Kassel, 20 juni 1907 (bladzijde 63)
Eerder geplaatst op 4 augustus 2017