Een punt van belang is datgene wat de geesteswetenschap noemt de oriëntering in hogere werelden noemt. Daartoe komt men door zich geheel van het bewustzijn te doordringen, dat gevoelens en gedachten – even goed als tafels en stoelen in de stoffelijke wereld – realiteiten zijn en dat zij in het ziele- en gedachtengebied op elkaar inwerken, zoals in de fysieke wereld de stoffelijke lichamen.
Zolang iemand niet sterk van dit bewustzijn doordrongen is, zal hij niet geloven,dat wanneer hij iets verkeerds denkt dit op andere gedachten, in de ruimte van de geest levend, even verwoestend kan werken als een blindelings afgeschoten geweerkogel op de voorwerpen, die er door getroffen worden.
Zo iemand zou zich wellicht nooit een uiterlijk zichtbare daad veroorloven, die hem zinloos schijnt, maar er niet voor terugdeinzen aan verkeerde gedachten of gevoelens toe te geven, daar hij deze ongevaarlijk acht voor de overige wereld. In de wetenschap van het verborgene kan men echter alleen verder komen, wanneer men evenzeer acht slaat op hetgeen men denkt en voelt als op elke stap in de fysieke werkelijkheid.
Bron: Rudolf Steiner – GA 10 – WIE ERLANGT MAN ERKENNTNISSE DER HÖHEREN WELTEN? – Die Stufen der Einweihung (blz.47)
Vertaling overgenomen uit Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden (blz. 40-41) Uitgeverij Vrij Geestesleven – Zeist (vierde druk)