Overwinning

Voor een mens die door zijn ziele-ervaringen tot de geestelijke wetenschap wordt gevoerd, opent zich daardoor niet alleen het vooruitzicht dat hij het antwoord zal vinden op bepaalde vragen, die uit zijn drang naar kennis voortspruiten, maar ook nog het geheel andere vooruitzicht dat hij al wat het leven remt en verzwakt, zal overwinnen. Het betekent in een bepaalde hogere zin een verzwakking van het leven, ja zelfs een psychisch afsterven, wanneer de mens zich genoodzaakt ziet zich van het bovenzinnelijke af te keren of het te verloochenen. Onder bepaalde omstandigheden voert het zelfs tot vertwijfeling, als een mens de hoop verliest, dat het verborgene hem geopenbaard zal kunnen worden. Dit afsterven en deze vertwijfeling in hun velerlei vormen zijn tevens innerlijke, psychische tegenstanders van het streven naar de wetenschap van de geest.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS: Charakter der Geheimwissenschaft – bladzijde 45

Deze vertaling is van F. Wilmar (De uitdrukking ‘wetenschap van het verborgene’ heb ik veranderd in ‘geestelijke wetenschap’ en ‘wetenschap van de geest’ Het zou overigens interessant zijn om te weten hoe dit in de nieuwere vertaling staat. Maar dat boek koop ik niet, het geld groeit mij niet op de rug.🙂)

overwinning

23 gedachtes over “Overwinning

  1. Het eerste hoofdstuk van GA 13 waaruit dit steinercitaat is gelicht heeft bij Wijnand Mees de titel Karakter van de occulte wetenschap meegekregen, terwijl er in het Duits Charakter der Geheimwissenschaft staat. Steiner legt in dit hoofdstuk direct uit waarom hij in dit geschrift de term Geheimwissenschaft gebruikt, terwijl dat spot of minachting kan oproepen.

    Rudolf Steiner, naar de vertaling van Mees:
    ” Een oud woord ‘occulte wetenschap’ wordt voor de inhoud van dit boek gebruikt. (Redactionele noot hierbij van Stichting Rudolf Steiner Vertalingen: In het Duits ‘Geheimwissenschaft’, letterlijk ‘geheime wetenschap’. Met een verwijzing naar Steiners voorwoord bij de herdruk van 1925 op bladzijde 346.) Het woord kan er aanleiding toe geven dat bij de meest verschillende mensen tegenwoordig onmiddellijk de meest tegengestelde gevoelens worden wakker geroepen. Voor velen heeft het woord iets afstotends; het roept spot, een meewarige glimlach, misschien verachting op. Deze mensen zijn van mening dat een wijze van voorstellen, die zichzelf zo betitelt, slechts op ijdele dromen, op hersenspinsels kan berusten; dat achter die zogenaamde wetenschap slechts de drang schuil kan gaan om allerlei bijgeloof te vernieuwen, waarvan ieder zich verre houdt die ware ‘wetenschappelijkheid’ en werkelijk ‘streven naar kennis’ heeft leren kennen. Anderen klinkt het woord in de oren alsof dat wat ermee bedoeld wordt hun iets zou moeten geven dat op geen enkele manier te bereiken is en waartoe zij, al naar gelang hun aanleg, door een diep verlangen naar inzicht of door een verfijnd soort nieuwsgierigheid worden aangetrokken. Tussen deze pal tegenover elkaar staande meningen liggen alle mogelijke nuances van voorwaardelijke afwijzing of aanname van wat iemand zich voorstelt wanneer hij de term ‘occulte wetenschap’ hoort. […] “

    Ik voel er wel voor om ‘Geheimwissenschaft’ te vertalen met ‘occulte wetenschap’ en termen als geheim of verborgen niet te schrappen. Mijn gedachten gaan daarbij uit naar Steiners behandeling van zeven zielekwaliteiten, gerelateerd aan de namen van zeven hemelichamen van ons zonnestelsel: de Maan, Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter en Saturnus. Met twee voordrachtenreeksen behandelt hij deze zielekwaliteiten voortreffelijk op een zeer bijzondere manier: in de cyclus (GA 151) over wereldbeschouwingstemmingen en wereldbeschouwingsrichtingen: Weltanschauung – AnthroWiki en de in het Nederlands vertaalde cyclus (GA 119): Macrokosmos en microkosmos – De grote en de kleine wereld. Zielevragen, levensvragen, geestesvragen.

    1. In de 20e eeuw werd aanvankelijk de boektitel ‘Het Occultisme in groote Trekken’ gehanteerd, maar ‘dat werd later veranderd in De wetenschap van de geheimen der ziel, de titel die door Steiner zelf was voorgesteld’: >De wetenschap van de geheimen der ziel – Wikipedia.

    2. Let wel: Steiner knoopt met ‘modern occultisme’ aan bij het wereldbeeld van Goethe, zie bladzijde 12 en 13 van de boekuitgave, vertaling Wijnand Mees. De noot is van Steiner zelf.

      Rudolf Steiner:
      ” Deze uiteenzettingen zijn bedoeld voor lezers die zich hun onbevangenheid niet laten ontnemen door het feit dat een woord om verschillende redenen vooroordelen oproept. Het gaat hier niet om kennis die in enig opzicht als ‘occult’ moet worden gezien, om kennis die slechts voor een paar mensen door een bijzondere gave van het lot toegankelijk is. Men zal het hier bedoelde woordgebruik op zijn juiste waarde schatten als men bedenkt wat Goethe bedoelt wanneer hij over de ‘openbare geheimen’? in de verschijnselen van de wereld spreekt. Wat in deze verschijnselen ‘occult’, ongeopenbaard, blijft als ze alleen met de zintuigen en met het aan de zintuigen gebonden verstand worden benaderd, dat wordt als het object van een bovenzinnelijke kennisweg gezien.*
      * Het is voorgekomen dat de term ‘geheime (occulte) wetenschap’ – zoals die door de schrijver van dit boek al in eerdere oplagen is gebruikt – werd afgekeurd, omdat wetenschap immers voor niemand iets geheimzinnigs zou kunnen hebben. Dat zou terecht zijn, als het zo bedoeld was. Maar dat is niet het geval. Zo min als natuurwetenschap in die zin een ‘natuurlijke’ wetenschap kan worden genoemd dat ze eenieder van nature eigen is, zo min heeft de schrijver met ‘geheime’ (occulte) wetenschap een verborgen wetenschap op het oog, maar een wetenschap die betrekking heeft op datgene wat in de uiterlijke verschijnselen voor het normale kennisvermogen onzichtbaar, ‘verborgen’ is, een wetenschap van het ‘geheime’, van het ‘openbare geheim’. Deze wetenschap zal echter voor niemand een geheim zijn die zich daarvan langs de aangewezen wegen kennis verschaft. “

  2. En in direct antwoord op je vraag, Ridzerd: dit is de vertaling van Mees.

    Rudolf Steiner:
    ” Een mens die door deze innerlijke ervaringen tot de occulte wetenschap wordt gebracht, heeft daardoor niet alleen het vooruitzicht dat hij op bepaalde vragen die uit zijn drang naar inzicht voortkomen antwoord zal krijgen; hem wordt bovendien het perspectief geboden dat hij alles wat het leven remt en verzwakt te boven kan komen. En in een bepaalde diepere zin van het woord kan het al een verzwakking van het leven, zelfs een zieledood worden genoemd wanneer de mens zich gedwongen ziet zich van het bovenzinnelijke af te wenden of het te loochenen. Het brengt een mens onder bepaalde omstandigheden zelfs tot vertwijfeling wanneer hij de hoop verliest dat het verborgene voor hem ontsloten zal worden. Deze dood en deze vertwijfeling in hun vele variaties zijn tevens innerlijke, psychische tegenstanders van het geesteswetenschappelijk streven. “

  3. Ik snap niet wat er aan de hand is, John. Je had vier uitgebreide reacties. Daar zou ik op terug reageren, maar ik kreeg de melding dat ik eerst moest inloggen, wat anders nooit zo is. Toen ik had ingelogd, waren je reacties verdwenen. Daarna heb ik bij de instellingen bij je reacties op Toelaten geklikt, maar ze komen er weer niet te staan.
    Laat het dan verder maar.Ikwil het je neit aandoen om weer opnieuw te reageren.
    Ik heb er nog aan gedacht de term ‘wetenschap van het verborgene’ ook te vertalen met ‘ occulte wetenschap’, maar dat woord ‘occult’ roept ook bij velen wat afkeer en antpathie op, daarom heb ik er maar geestewetenschap van gemaakt.

    1. Toevallig had ik ze opgeslagen, Ridzerd. Later vandaag zal ik twee daarvan opnieuw posten. En dank je voor het feit je het eerste hoofdstuk van dit belangrijke boek op je citatensite met verschillende citaten aan de orde stelt.

    1. Ja, ‘Het occultisme in grote trekken’ is ook niet een erg goede titel. Maar ‘de wetenschap van de geheimen der ziel’ vind ik ook niet zo erg goed. Ik liet eens dat boek aan iemand zien en die begon meteen te lachen, of beter gezegd: uit te lachen.

      1. Vertalen is lastig. Valt lang niet mee. Wat je in een (bron)taal wel dan niet zonder veel mankeren kan bezigen, Steiner stond voor het Duitse woord Geheimwissenschaft, kan voor een lezer vertaald naar een andere taal bezwaarlijk worden. Dat hangt denk ik mede samen met de referentiekaders van specifieke (1) lezers en (2) vertalers.

      2. Minstens twee factoren zijn hier dus in het geding: (1) specifieke en persoonsgebonden referentiekaders verknoopt met ’s mens groeiende begripszin, één van de twaalf menselijke zintuigen, en (2) het taaleigene van de diverse talen.

      3. Laatste aanvulling
        Bij genoemde factor 2, het taaleigene. speelt natuurlijk ook de taalzin, het elfde menselijke zintuig een rol en dan zij daar nog ‘de X-factor’, oftewel de ikzin, het twaalfde menselijke zintuig, waarmee en waaraan bij het directe of indirecte communiceren – mits het zintuig ontwikkeld en intact is – (factor 3) andermans oprechtheid, gerichtheid en trefzekerheid kan worden bespeurd, opgemerkt en afgemeten. Niet alleen wat iemand zegt, of juist niet zegt, maar ook wie het (hoe) zegt en/of denkt.

  4. Steiner stond een moderne vorm van occultisme voor. Hij sloot daarmee aan bij een fenomenologie die door Johann Wolfgang von Goethe werd geïntroduceerd. Uit het boek van de vertaling van Mees, bladzijde 12 en 13. De noot eronder is eveneens van Steiner.

    Rudolf Steiner:
    ” Deze uiteenzettingen zijn bedoeld voor lezers die zich hun onbevangenheid niet laten ontnemen door het feit dat een woord om verschillende redenen vooroordelen oproept. Het gaat hier niet om kennis die in enig opzicht als ‘occult’ moet worden gezien, om kennis die slechts voor een paar mensen door een bijzondere gave van het lot toegankelijk is. Men zal het hier bedoelde woordgebruik op zijn juiste waarde schatten als men bedenkt wat Goethe bedoelt wanneer hij over de ‘openbare geheimen’? in de verschijnselen van de wereld spreekt. Wat in deze verschijnselen ‘occult’, ongeopenbaard, blijft als ze alleen met de zintuigen en met het aan de zintuigen gebonden verstand worden benaderd, dat wordt als het object van een bovenzinnelijke kennisweg gezien.* ”
    Noot
    * Het is voorgekomen dat de term ‘geheime (occulte) wetenschap’ – zoals die door de schrijver van dit boek al in eerdere oplagen is gebruikt – werd afgekeurd, omdat wetenschap immers voor niemand iets geheimzinnigs zou kunnen hebben. Dat zou terecht zijn, als het zo bedoeld was. Maar dat is niet het geval. Zo min als natuurwetenschap in die zin een ‘natuurlijke’ wetenschap kan worden genoemd dat ze eenieder van nature eigen is, zo min heeft de schrijver met ‘geheime’ (occulte) wetenschap een verborgen wetenschap op het oog, maar een wetenschap die betrekking heeft op datgene wat in de uiterlijke verschijnselen voor het normale kennisvermogen onzichtbaar, ‘verborgen’ is, een wetenschap van het ‘geheime’, van het ‘openbare geheim’. Deze wetenschap zal echter voor niemand een geheim zijn die zich daarvan langs de aangewezen wegen kennis verschaft.

  5. Bernard

    Ik vroeg me af of bij de ‘laatste aanvulling’ van John Wervenbos om 18.11, ‘. . . andermans oprechtheid, gerichtheid en trefzekerheid’ niet beter kan zijn: ‘iemands oprechtheid, gerichtheid en trefzekerheid’ . Omdat je het daarna ook hebt over ‘. . . Niet alleen wat iemand zegt . . .’.
    Ik moest namelijk nadenken of je met ‘andermans’ een andere persoon zou bedoelen als met ‘iemand’. Maar het gaat toch om een algemene uitspraak?

    1. Ik weet dat dit onderwerp je nauw aan het hart ligt, Bernard. Tweemaal ‘iemand’ zou kunnen. Vanuit een zeker gezichtspunt bezien kan dat zelfs gepaster zijn. Maar ik wou in dit geval benadrukken dat met de ik-zin, het ik-zintuig, het ik, de ik-kwaliteit van de ander wordt waargenomen; niet het eigen ik. Zo althans heb ik de antroposofische zintuigleer als het om dat zintuig gaat begrepen.
      En dan nog wat anders. Je had het een keer over een persoonlijke jeugdervaring die je een vraag liet stellen over het fenomeen intersubjectiviteit. (Natuurlijk bevat dat fenomeen veel meer dan enkel in dat Wikipedia artikel kort wordt vermeldt.) Ik beloofde je toen dat ik je een keer ter vergelijking een beschreven jeugdervaring, een eerste ik-ervaring, van Walter Johannes Stein (1891-1957) zou voorleggen. Wist de bron niet meer. Maar inmiddels heb ik het gevonden. Zal het straks hieronder posten. Niet vertaald naar het Nederlands echter, daar heb ik nu geen tijd voor. Verder staat er aangaande het punt van intersubjectiviteit in het eerste aanhangsel van Steiners geschrift De filosofie van de vrijheid subtiel (indirect maar onmiskenbaar) iets over de werking van de bovengenoemde zintuigen in kwestie. Morgen zal ik die tekst opnemen in een pdf-document, uploaden en er dan hier naar verwijzen.

      1. Intersubjectiviteit, sociale basisimpuls en antroposofische zintuigleer


        Uit Rudolf Steiners De Filosofie van de vrijheid: Eerste aanhangsel (bij de uitgave van 1918)
        Bladzijde 3 van het pdf-document:
        Testpassage:
        ” […] Maar dit denken van de mens die tegenover mij staat ervaar ik in mijn denken op precies dezelfde wijze als ik mijn eigen denken ervaar. Ik heb het denken van de ander werkelijk waargenomen. Want terwijl de directe waarneming zichzelf als zintuiglijke verschijning uitwist, wordt zij door mijn denken gegrepen; het is een proces dat zich volledig in mijn bewustzijn afspeelt, en het bestaat erin dat in de plaats van mijn denken zich het andere denken stelt. Door het zich uitwissen van de zintuiglijke verschijning wordt de scheiding tussen beide bewustzijnssferen feitelijk opgeheven. Dat drukt zich in mijn bewustzijn uit doordat ik bij het ervaren van de bewustzijnsinhoud van de ander mijn eigen bewustzijn net zomin beleef als in de droomloze slaap. Zoals in de slaaptoestand mijn dag-bewustzijn is uitgeschakeld, zo is bij het waarnemen van andermans bewustzijnsinhoud mijn eigen bewustzijnsinhoud uitgeschakeld. Dat het lijkt alsof dit niet zo is, komt alleen doordat, ten eerste, bij het waarnemen van de ander in plaats van mijn eigen uitgewiste bewustzijnsinhoud geen bewusteloosheid optreedt zoals bij de slaap, maar de bewustzijnsinhoud van de ander; en ten tweede, doordat de toestand waarin mijn bewustzijn is uitgewist en de toestand waarin het weer oplicht zo snel op elkaar volgen dat deze afwisseling normaal gesproken niet wordt opgemerkt*. […] “
        Redactionele noot:
        *‘normaal gesproken niet wordt opgemerkt’: Zie over dit fenomeen, waarbij de één in een soort slaaptoestand het denken van de ander rechtstreek waarneemt: Rudolf Steiner, Die soziale Grundforderung unserer Zeit. In geänderte Zeitlage (Dornach en Bern, 29 november tot 21 december 1918) GA 186, de voordrachten van 6 en 12 december. Zie ook: De sociale impuls van de antroposofie, Zeist 1985.


        Albert Soesman schreef een uitstekend boek over die zintuigleer: De twaalf zintuigen – Poorten van de ziel.


        Tom van Gelder schreef evenzo een interessant boek over deze door Rudolf Steiner geïntroduceerde zintuigleer. Van Gelders boek is door AntroVista vrij beschikbaar gesteld op internet: Waarnemen met twaalf zintuigen.

    2. Voor Bernard Heldt.

      Eerste ik-ervaring van Walter Johannes Stein en een biografisch vervolg daarop
      Bron:
      W.J. Stein – Eine Biographie
      Auteur (biograaf): Johannes Tautz
      Philosophisch-Anhroposophischer Verlag am Goetheanum, 1989
      Bladzijde 20 en 22

      ” Das erste Aufleuchten der innere Gewißheit ‘Ich bin ein Ich’, von dem Jean Paul sagt, daß es ‘im verhangenen Allerheiligsten des Menschen’ geschieht, notiert Stein mit genauer Datumangabe: ‘9 oktober 1893 Ich-Erlebnis, 2 Jahre 6 Monate 3 Tage.’ Die Einzelheiten hatten sich dem Gedächtnis deutlich eingeprägt.

      Stein:
      In meinem frühesten Erinnerungsbild sehe ich mich mitten auf einer Straße , auf einer bewaldeten Anhöhe stehen, etwas unsicher auf meinem kleinen Füsen, mit der Aufgabe konfrontiert, die Straße allein und ohne fremde Hilfe zu überqueren. Die Frau, die auf mich aufpaßt, hat sich hinter einem Baum versteckt. Ich weiß ganz genau, daß sie dort steht un daß sie nicht meine Mutter ist. Offenbar macht die Kinderfrau ein Experiment, um herauszufinden, wie unabhängig der kleine Mensch schon geworden ist… So einfach das Ereignis ist, es blieb für meine mein ganzes Leben von großer Bedeutung; denn in diesem Augenblick wurde mir erstenmal die Tatsache bewuß, das Ich ein Ich war. Das Gefühl, meinen kleinen Körper allein un ohne fremde Hilfe über die Straße führen zu müssen, brachte mir diese Erfahrung zum Bewußtsein. Ich kann mich deutlich daran erinnern, wie verschieden mein Raumerlebnis vom dem eines Erwachsenen war… Ich hatte die deutliche Erfahrung, über die gesamte Umgebung ausgebreitet zu sein. Mein Selbst umfaßte die ganze Straßenbreite und auch die benachtbarten Bäume, auch den Stamm, hinter dem sich meine Erzieherin versteckt hielt. Ich erinnere mich noch an ein Gefühl inneren Entzückens, das mir das Wissen eingab, sie bilde sich ein, vor mir verborgen zu sein, während mein Selbst in Wirklichkeit auch über den Raum, in dem sie sich aufhielt, ausgebreitet war. Die Kinderfrau und der Baum lagen gleichermaßen innerhalb meiner Selbtserfahrung. Obwohl der kleine Körper dort unten etwas wie Angst verspürte, allein gelassen zu werden, frohlockten das wahre Selbst und das Gefühl ‘Ich bin ein Ich’ über diese Angst. Von nun an stand vor meiner Seele die Doppelnatur der Ich-Erfahrung… Von diesem Zeitpunkt an wüßte Ich also, das jeder Mensch auf zweifache Weise existiert: einmal in der Sphähre, die er um sich herum wahrnimmt, in der Sphäre, die er mit seinem Raumgefühl umspannt, und dann wiederumin seinem eigenen Körper. Es bedurfte viele Jahre, bis Ich im stande war, diese dualistische Natur eines niederen und eines höheren Selbst des Menschen auf philosophische Weise zu begreifen.

      Im kindlichem Erlebniszugang zu der Sphäre des höheren Selbst wurzeln die späteren Geisterfahrungen und geisteswissenschaftlichen Einsichten. Hier liegen die Voraussetzungen für Steins erkenntniswissenschaftliche Arbeit. Deutlich bewahrt er die Erinnerung an Grenzerlebnisse zwischen der Sinneswelt und dem Geistkosmos.

      Stein:
      Wenn Ich als Kind zwischen Wachen und Schlaffen lag, aber noch bei Bewußtsein war, obwohl sich mein ganzes inneres bereits in Schlafhaltung befand, konnte ich sehen, wie mein Selbst aus mir heraustrat; Ich hatte das Gefühl, daß es mich umhüllte, als wäre es ein zweites, kleineres Sternenfirmanent… Solche Kindheitserfahrungen ermöglichten mir später, in diejenigen Vorstellungen einzudringen, die man sich in alten Zeiten von der Seele machte. Ich konnte im Licht solcher Erfahrungen zum Beispiel die Stelle verstehen, an der Plutarch sagt:

      Plutarch (46 tot 120 voor Christus)
      Außer dem Teil der Seele der in den irdischer Körper getaucht ist, hat der Mensch noch einen anderen und reineren Teil, der außerhalb von ihm wie ein Stern über dem Haupte schwebt. Dieser Teil wird zu Recht Daimon oder Genius genannt; es ist der Genius, der den Menschen führt und dem der Weise willig folgt.

      Stein
      Dieser Stern, der unserem Weg leuchtet, wird von dem Engelwesen, das im ganzen Leben über uns wacht, getragen und behütet. Es handelt sich um ein jedem Okkultisten bekanntes Phänomen… Der Stern ist der Aktivitäts-Brennpunkt, auf den die Kräfte der umgebenden Sphäre hintendieren, von dem aus wir unsere Leibesnatur dauernd ‘be-geistern’

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s